De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
De Dora van Willem KloosNeen, zij was niet ‘het dienstmeisje van het kosthuis, dat hem zijn maaltijden bracht’, noch een nichtje van de weduwe Huysser-Gompertz, met wie Jan Zürcher getrouwd was; gissingen van Hubert Michaël in zijn artikel over ‘Willem Kloos temidden der Doorenbossen’ in dit tijdschriftGa naar voetnoot1). Zij heette Dora Jaspers (geb. 18 juli 1861), die ik goed gekend heb als de grote vriendin van mijn moeder, die wij ‘tante Do’ noemden en van wie ik veel heb gehouden. Dikwijls heeft ze mij over haar verloving met Kloos verteld, die volgens haar alleen dáárom met Jeanne Reyneke van Stuwe was getrouwd, omdat die op haar leek. Zij was omtrent de eeuwwisseling, de tijd waarin ik het vaakste bij haar kwam, nog een zeer knappe vrouw, met haar grote, bruine ogen, zwart haar, haar kleine mond en rechte neusje. Hoe mooi en lieftallig ze was in haar twintigste jaar, de tijd van haar eerste omgang met Kloos,
Dora Jaspers in haar twintigste jaar
Beatrice Cenci, naar het schilderij van Guido Reni.
blijkt uit dit portret, waar ze inderdaad gelijkt op Beatrice Cenci, die Guido Reni schilderde, zoals Kloos schreef in zijn brief aan Vosmaer, door H. Michaël geciteerd. Dora was een van de vijf meisjes Jaspers en woonde in haar jonge jaren met haar zusters, hun enige broer en haar vader in de Kerkstraat, in welke straat Kloos in 1880 en '81 ook een kamer had, evenals Jacques Perk. Zij en haar zuster, de zangeres Charlotte, waren de mooisten van het vijftal; allen waren ze intelligent en muzikaal en, wel een bijzonderheid in die tijd: ze verdienden hun eigen levensonderhoud; Dora, die tegelijk met mijn moeder op de kweekschool was geweest, als onderwijzeres. Zij haalde bovendien op haar | |
[pagina 242]
| |
twintigste jaar reeds de akte middelbaar Frans en deed daarna ‘voor de gezelligheid’ mee met mijn moeder, die voor middelbaar wiskunde studeerde. Gezelligheid was er natuurlijk ook genoeg in den huize Jaspers, waar veel jongelui samenkwamen, musiceerden, filosofeerden. De schilder Schaap was onder hen, de filosoof-mathematicus Mannoury, die later hoogleraar werd, evenals de theoloog Eerdmans, een neef van mijn moeder; de jurist en schrijver Willem Paap, en onder hen dan vooral Kloos. Dora schreef in die tijd omstreeks 1880 schetsjes, die in het Zondagsblad van Het Nieuws van den Dag verschenen. Omdat Kloos ze ‘minderwaardig geschrijfsel’ noemde ging ze met het schrijven ervan niet door. Na het verbreken van hun eerste vriendschapsperiode in 1881, kwam Kloos begin 1888 bij Dora terug en, naar ik onlangs van haar dochter hoorde, moet het toen zijn geweest, dat een verloving tot stand kwam. Die dochter, die na de dood van haar moeder haar dagboek en de brieven van Kloos ongelezen heeft verscheurd, herinnert zich dat er onder die nagelaten papieren verlovingskaartjes waren, en ook twee verzen van Kloos aan Dora: Toen ik rozen kreeg en Toen ik de rozen opnamGa naar voetnoot1). Dora had Kloos blijkbaar vóór zijn reis naar Londen rozen gestuurd . . . De verloving met de toen sterk aan alcohol verslaafde Kloos heeft niet lang geduurd. Dora nam daarna de pen weer op en schreef haar eerste aphorismen. In het latere kalenderboekje van die naam, dat haar echtgenoot, J.E. Stolberg Jr., heeft laten drukken en waarvan ik een exemplaar bezit, lees ik uitspraken kennelijk uit die eerste tijd van droefenis en ontgoocheling. B.v.: ‘Als liefde ons niet alles geeft, neemt ze ons alles af, ook onszelf.’ En: ‘Liefde is veel meer kunst, dan instinct - en hoe weinigen zijn kunstenaars bij de gratie Gods!’ Andere woorden getuigen van herstel: ‘Welke dood is droeviger, dan het sterven van eerste liefde? - maar welk hart is rijp voor geluk, voor het dien dode begraven heeft?’ én van overwinning: ‘Wie het lot overwonnen heeft, onderwerpt er zich aan, met triomf in het hart.’ In de tijd waarin ik vaak bij haar kwam, woonde zij met haar man en hun dochtertje (in '97 geboren) in een groot ouderwets huis op de Groeneburgwal, in het hart van oud-Amsterdam. Zij was haar man, die vertegenwoordiger was van een Duitse firma in drukinkten, zeer behulpzaam, verzorgde de boekhouding en de buitenlandse correspondentie. Ik vond het heerlijk, dat ze zoveel van verzen wist. Hoe goed herinner ik me, dat ze me de Iris van Jacques Perk uitlegde. - Toen Kloos haar gedeelten uit Gorters Mei voorlas, zo vertelde me later haar dochter, had hij wat wrevelig op haar reacties geantwoord: ‘Ze begrijpt het waarachtig nog eerder dan ik.’ - Ook speelde ze wel voor me op de piano, waarbij ze zong met haar mooie, hoge stem. Dat deze mooie, lieve, talentrijke vrouw niet geheel geworden is wat anderen en ook zijzelve zullen hebben verwacht, klinkt, dunkt me, droevig door in dit aphorisme: ‘Uit elk begraven talent schiet een stekelige plant op, die wondt met duizend dorens van zelfverwijt.’ Oud is Dora niet geworden. Smartelijk is het bovenal, dat zij de laatste twaalf jaren van haar leven leed aan wat toen een zenuwziekte heette, waarschijnlijk veroorzaakt door een tumor in de hersenen, die haar spraak en bewegingen belemmerde, en haar geest zijn vroegere spankracht ontnam. Zij stierf 11 september 1916. A. Mankes-Zernike. |
|