De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Aankondigingen en mededelingenJ.B. Wolters 1836-1961.Jan Berends Wolters opende zijn ‘boek- en papierwinkel’ in de Guldenstraat te Groningen op 1 mei 1836. Dat was het begin van J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V. Ter gelegenheid nu van het honderd-vijfentwintigjarig bestaan heeft de N.V. in 1961 een bundel uitgegeven getiteld Honderd vijfentwintig jaren arbeid op het onderwijsterrein (240 blz. en XXXII blz. illustraties), onder redactie van Prof. Dr. I.J. Brugmans, die het gedenkboek met een ‘Ten geleide’ opent. Er komen o.a. bijdragen in voor van L.W. de Bree, Geloof in de letterkast. Schets van het lager onderwijs omstreeks 1836; van Dr. E.J. Kuiper, De Latijnse school omstreeks 1836; van Prof. Dr. H. Nieuwenhuis, Over en uit de geschiedenis van de didactiek en methodiek van het lager onderwijs in de laatste 125 jaar; van Dr. U.J. Boersma, Nuttige boekjes voor brave kinderen. Een benadering van de geschiedenis van het leesonderwijs op de lagere school; van Prof. Dr. H.W.F. Stellwag, Het probleem van de didactiek van het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs. De gedenkdag is ook gevierd met een jubileumnummer van Ik Blijf Werken, het ‘orgaan der bedrijfsvereniging J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V. Groningen’, waaraan niet minder dan 23 mensen hebben meegewerkt. Het is 110 bladzijden groot, royaal uitgevoerd, rijk geïllustreerd en plezierig afwisselend van inhoud. Een derde jubileumuitgave van Wolters is een getrouwe kopie van de eerste druk van Het boek van Ot en Sien, door Jan Ligthart en H. Scheepstra, met illustraties van C. Jetses: de ‘uitgave voor de huiskamer’ van het in ruime kring gewaardeerde leesboek, dat onder de titel Nog bij Moeder zijn weg in de school had gevonden. | |
Een gedicht in elk lesuur.Drs. W. Diemer heeft in onderwijsperiodieken, o.a. in Levende Talen (zie NTg. LIII, 124), aandacht gevraagd voor zijn ‘poëtisch-didactisch eenmansexperiment’, bestaande in het beginnen van elke les aan de h.b.s. waar hij Nederlands doceert, met het zeggen van een gedicht, en het laten aanschaffen en bewaren van aldus aangeboden gedichten door de leerlingen naar vrije keuze en in volkomen vrijwilligheid. Als een ‘Groninger pocket’, nr. 1 van een door de N.V. Uitgeverij ‘Stabo’, Groningen, begonnen reeks, is nu van zijn hand uitgekomen Dichterlijk dagboek: Een poëtisch-didactisch experiment (Groningen, 1961). Daarin zijn vroeger verschenen artikels van Drs. Diemer nagenoeg onveranderd herdrukt, maar verder bevat het boekje uitvoerige tabellarische en statistische gegevens, door een breed opgezette enquête verkregen, aangaande de meningen van de leerlingen over het experiment, de resultaten en de praktische regeling ervan; het verslag van die enquête beslaat 71 van de 136 bladzijden. Een slothoofdstuk, getiteld ‘Nu samen verder!’, geeft een tot in alle technische bijzonderheden gaande uiteenzetting van de wijze waarop andere docenten aan het experiment kunnen deelnemen. Uit het ‘woord vooraf’, gedateerd januari 1961, blijkt dat het ‘eenmans-’ inmiddels een ‘meermans’- experiment is geworden: 17 met name genoemde neerlandici, werkzaam aan scholen van uiteenlopend type, hebben zich erbij aangesloten, en Drs. Diemer verwacht dat ‘binnenkort een stroom collega's onze gelederen komt versterken’. | |
[pagina 232]
| |
‘Schrijft U ook zulk Nederlands?’Het mag dan waar zijn dat er veel slecht Nederlands geschreven wordt, aan hulpmiddelen tot verbetering ontbreekt het stellig niet. Het aantal verbeterende en wegwijzende geschriften is zo aanzienlijk, dat het voor auteurs en uitgevers moeilijk wordt, een passende en pakkende titel te vinden, die niet te veel lijkt op die van voorgangers. Thans heeft Dr. F.C. Dominicus, die om zijn uitgebreide journalistieke werkzaamheid bij een breed publiek naam heeft als taalrechter en taalrichter, aan de talrijke bestaande gidsen er een toegevoegd. De titel ervan is de gewetensvraag die hierboven staat. Het boek is uitgegeven bij Van Goor; Den Haag, 1961. Het bevat 44 hoofdstukken, verdeeld over 160 bladzijden, en het kost f 4,95 gebonden. Verrassend is het niet, noch naar inhoud noch naar inkleding, en het zou ook onbillijk zijn, in de materiële inhoud verrassingen te verwachten: daarvoor zijn de meeste van de behandelde onderwerpen te vaak aan de orde geweest. Wel zijn er plaatsen waar een redactie zorgvuldiger, en een formulering, zonder aan de populaire opzet schade te doen, scherper had kunnen zijn: goed voorgaan doet goed volgen. En ‘natuurlijk’ - een geliefkoosd adverbium bij Dr. Dominicus, en enigermate typerend voor zijn schrijf- en betoogtrant -, ‘natuurlijk’ zal niet iedere vakgenoot met elk van de gevelde vonnissen instemmen. Dat hoeft ook niet; een taaltuchtmeester voor het lekenpubliek kan beter te behoudend en te stellig dan te liberaal zijn. Niet overal trouwens is de auteur conservatief en apodictisch; er is hier en daar een overwegend aarzelen, een erkennen van verschuiving en groei, dat bij wijze van tegenstelling wel aangenaam aandoet. Een andere verdienste van het boekje is deze, dat de talrijke voorbeelden van verkeerd geachte constructie of woordkeus merendeels ‘authentiek’ zijn: ze zijn zo goed als allemaal ontleend aan kranten en andere schrifturen. Er blijkt uit dat Dr. Dominicus bij zijn lectuur steeds het rode potlood bij de hand heeft, en dat er scribenten genoeg zijn die voor dat potlood stof leveren. | |
Da Costa herdacht.De voordrachten, gehouden in een bijeenkomst ter herdenking van Da Costa op 28 april 1960, honderd jaar na zijn overlijden, zijn met een inleidend woord van J.G. Bomhoff, voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, in druk verschenen onder de titel Isaäc da Costa (Callenbach; Nijkerk, 1961; 80 blz.). Het uitvoerigst is de bijdrage van Dr. M. Elisabeth Kluit, Mr. Isaäc da Costa, de mens in zijn tijd, een overzicht van zijn levensloop, met nadruk op zijn persoonlijk en geestelijk leven en zijn verhouding tot mensen en stromingen van zijn tijd. E.L. Smelik, die Da Costa als dichter volstrekt niet waarderen kan, toont in zijn voordracht, Da Costa en de bijbel, warme belangstelling voor het geloof dat in de gedichten tot uiting komt. Toch staat Smelik wat waardering van Da Costa's poëzie betreft, in wezen niet ver af van W.A.P. Smit, die bij zijn behandeling van Da Costa als dichter eveneens erkent: ‘zijn geloof is sterker dan zijn dichterschap’, maar in de overtalrijke bijbelse reminescenties of zelfs woordelijke citaten wijst op de ‘mystieke meerwaarde’ die Da Costa erin legt. De kortste bijdrage, die van Anton van Duinkerken, over Da Costa en zijn rooms-katholieke tijdgenoten, is zeker niet de minst zaakrijke om het grote aantal interessante en gedocumenteerde bijzonderheden dat erin is verwerkt | |
[pagina 233]
| |
Visserswoorden in Mariekerke.L. Maerevoet heeft enige jaren geleden bij de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, als antwoord op een prijsvraag, een studie ingezonden over de woordenschat van de Scheldevissers. Het antwoord, afkomstig van iemand die zelf uit een vissersgeslacht stamt, is bekroond, maar een van de beoordelaars achtte het gewenst dat het materiaal door een geschoold filoloog, in samenwerking met de auteur, zodanig zou worden geordend en ingekleed dat het aan billijke lexicografische eisen voldeed. Die taak nu heeft F. De Bondt op zich genomen, en zo is tot stand gekomen een boek dat in 1961 in de werken van de Academie is verschenen: Bijdrage tot de Studie van de Woordenschat van de Scheldevissers te Mariekerke, door L. Maerevoet met de medewerking van F. De Bondt (221 blz.). Het is grotendeels een alfabetische woordenlijst, met duidelijke, soms vrij uitvoerige omschrijving van de betekenis, en meestal met een zinnetje waarin men het woord in verband ziet. Steeds wordt het W.N.T. vergeleken, en als een woord daarin niet voorkomtGa naar voetnoot1), of niet voorkomt in de technische betekenis die het in Mariekerke heeft, is dat aangegeven. Verder staan er aardige illustraties in, en een aantal kaartjes voor de ‘Toponymie van het Visgebied der Mariekerkse Vissers’. Een aanhangsel, blz. 205 tot 221, bevat enige vertellingen, uit de mond van vissers opgetekend. De Schelde is nu ‘kapot’, zoals de vissersterm luidt, als viswater bedorven door het afvalwater van fabrieken en steden. Daarom is de terminologie van de vissers aan het uitsterven, en het belang van de publikatie is vooral hierin gelegen dat die ondergaande woordenschat voor het nageslacht is vastgelegd. | |
Woordenboek der Nederlandsche Taal.Het ‘Grote Woordenboek’ heeft op zijn lange weg weer een mijlpaal bereikt. Van deel XVII krijgt een ‘eerste stuk’ als zelfstandig boek een band. Het loopt van tiende tot en met trekken, met inbegrip van de bij trekken horende ‘opnoemers’, zoals ze heten in het Woordenboekjargon: de afleidingen en samenstellingen die niet als afzonderlijk artikel worden behandeld. Er hebben sedert de eerste aflevering, die in 1941 verscheen, vijf redacteuren aan gewerkt, en op de achtereenvolgende afleveringen hebben de namen van negen personen vermeld gestaan als ‘medewerkers’ of wel bewerkers ‘onder leiding’. Tot die negen heeft ook behoord Mej. Dr. N. Bakker, maar van de 7e aflevering af heeft Dr. Bakker in redacteursrang gewerkt, aan afl. 7-9 samen met een mederedacteur; daarna alleen, zij het meestal ‘met medewerking van’ een of meer juniores in diensttijd. Van haar hand zijn ook de ‘bijvoegsels en verbeteringen’ en het voorbericht, waarmee in de 21e en laatste aflevering (‘een en twintigste’ staat op het omslag, volgens de ‘oude stijl’, die bij de spelling van het Woordenboek past; zulks in tegenstelling tot de afleveringen van deel XXI, die, in alleszins vergefelijke inconsequentie, met ‘eenentwintigste’ tot de ‘nieuwe stijl’ zijn overgegaan) het eerste stuk van deel XVII is afgesloten. C.B.v.H. | |
[pagina 234]
| |
Muziek en taal bij Nijhoff en Van Ostaijen.Onder de titel Muziek en taal; over poëzie en poëtiek van Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen verscheen bij J.M. Meulenhoff te Amsterdam de rede, waarmee Dr. A.C.M. Meeuwesse op 19 mei j.l. zijn ambt als hoogleraar in de theorie der letteren en de geschiedenis der Nederlandse letterkunde van de twintigste eeuw aan de R.K. Universiteit te Nijmegen aanvaardde (24 blzz.). De inhoud van deze fijngevoelige en boeiende uiteenzetting laat zich niet beter samenvatten dan de spreker zelf het deed in zijn propositio, die ik hier dan ook overneem: ‘Het zij mij vergund U in dit uur te spreken zowel over de verwantschap die er tussen beide dichters bestaat als over hun tegengestelde ontwikkeling. Ik zal daarbij niet alleen hun poëzie, maar ook hun beider poëzietheorie betrekken, in het bijzonder hun verhouding tot woord en zin, tot taalmuziek en taalstructuur en in verband daarmee ook hun opvatting over de universaliteit van de poëzie’ (blz. 4). | |
Cats' Sinne- en Minnebeelden als pocket-boek.Ongeveer een jaar geleden verscheen als nr. 18 van Kok's Boeketreeks een pocket-uitgave van Cats' Sinne- en Minnebeelden, met inleiding en aantekeningen van Dr. J. Bosch (J.H. Kok N.V., Kampen 1960; 214 blzz.; 52 ill.; prijs f 1.50). Hoewel het voor een aankondiging thans eigenlijk te laat is - de uitgever zond ons dit boekje eerst in het late voorjaar toe - willen wij toch niet nalaten er met een enkel woord in ons tijdschrift de aandacht op te vestigen. Het is immers bijzonder verheugend, dat het moderne pocket-boek op deze wijze ‘oude’ literatuur opnieuw voor zeer velen toegankelijk maakt. Bovendien heeft Dr. Bosch zich uitstekend van zijn inleidende en verklarende taak gekweten. Hij beperkt zich in zijn uitgave tot Cats' Nederlandse verzen en prozateksten, met weglating dus van ‘de franse en latijnse verzen en proza-teksten die als evenzovele parallellen van de nederlandse het geheel stempelen tot een product van renaissancegeleerdheid’ (blz. 5). Hij volgt daarbij het voorbeeld van Cats zelf, die hetzelfde deed bij de tweede druk van zijn Spiegel van den ouden en nieuwen tijd. De voorrede van Cats verwerkt Bosch in zijn eigen inleiding, wat voor een uitgave van deze aard alleszins verdedigbaar is, al mist men anderzijds dit merkwaardige staal van 17de-eeuwse betoogtrant node. - Een woord van hulde komt ook de uitgever toe voor de voortreffelijke wijze, waarop de prenten werden gereproduceerd. - Het boekje is waard in veler handen te komen, ook in die van middelbare scholieren. | |
Bibliografie van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’.In Reeks I van de Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften, door Dr. Rob Roemans en Dra. Hilda van Assche, is als derde aflevering de bibliografie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift verschenen, lopend vanaf de oprichting in 1946 tot en met 1958 (Uitgeverij Heideland, Hasselt 1960; 216 blzz.; prijs B. Fr. 260.-). Na de beide vorige afleveringen, resp. gewijd aan de Dietsche Warande en Belfort en aan De Vlaamse Gids, beschikken wij daarmee voor het tijdvak 1930-1958 over een goed-opgezet register op de inhoud van de drie voornaamste literaire tijdschriften in Zuid-Nederland; wij kunnen samenstellers en uitgever daarvoor slechts dankbaar zijn. Volgens het oorspronkelijke prospectus zijn thans twee afleveringen van Reeks II (niet-literaire tijdschriften) aan de beurt: allereerst de bibliografie van de Verslagen en Mededelingen van de | |
[pagina 235]
| |
Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en vervolgens die van de Leuvense Bijdragen. Wij zien naar beide met grote belangstelling uit en hopen, dat deze aflveringen even vlot zullen verschijnen als die van Reeks I. W.A.P.S. | |
M. de Villiers: Nederlands en Afrikaans (Nas. Boekhandel, Kaapstad, 1960, pp. 75).Eintlik is hierdie werk die derde druk van De Villiers se meer bekende Nederlands vir Suid-Afrika, wat hy in 1956 in opdrag van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns uitgegee het, met die oog daarop om die studie van Nederlands aan die Suid-Afrikaanse skole en universiteite te bevorder. Die derde druk verskil egter van die vorige twee ten opsigte van benadering; ook vandaar die gewysigde titel. In die vorige is meer klem gelê op die verskille tussen Nederlands en Afrikaans, terwyl daar nou meer aandag gegee word aan die ooreenkomste. (Ek wil egter daarop wys dat die moderne rigting in die aanleer van vreemde tale tog juis is om te konsentreer op die struktuurverskille!) Hierdie werkie het beslis gewen aan helderheid en insiggewendheid in die omwerking: oral is daar blyke van groter besinking. En tog bly die werk in hoofsaak 'n kursoriese oorsig van die twee tale in hulle herkoms en struktuur. Hierdie bondigheid bring mee dat in verskillende hoofstukke 'n hele boel dinge saamgepers is sonder dat breedvoeriger ingegaan kon word op bepaalde belangrike aspekte. So byvoorbeeld word in die behandeling van die ontstaan van Afrikaans feitlik geen aandag gegee nie aan die homogeniteit van die wegtrekkende ‘Afrikanervolk’ (ook in hulle taal) teenoor die meer heterogene Fort-inwoners. Ook die feit dat hulle van die Fort af weg beweeg voordat die eerste Maleis-Portugese slawe aankom, is van deurslaggewende belang, maar word nie genoem nie. En dié gegewens is tog nodig by 'n begryplike beeld van Afrikaans in sy ontstaan. Ook later i.v.m. die Vormleer, meer bepaald die betekenisleer, vra 'n mens jouself af of dit billik is om op so 'n beknopte wyse te werk te gaan en dan 'n beeld te probeer skep wat tog nie oral duidelik kan wees nie, en soms selfs skeef kan groei by die oningewyde. Alles in aanmerking geneem, meen ek egter wel dat hierdie werk veel bruikbaarder is as die vorige twee drukke. Sou dit by ons in Suid-Afrika 'n beter kennis van Nederlands meebring, het die skrywer baie bereik. By 'n herdruk kan die drukfoute (en andere!) gerus verwyder word; in die eerste 13 bladsye kom daar nie minder nie as 8 voor! H.J.J.M.v.d. Merwe. | |
De moedertaalvorming in het middelbaar en technisch onderwijs van de lagere graad. W. De Geest en H. Verstuyf. Pedagogische Brochurereeks van de Sint-Thomasnormaalscholen, Brussel. 1961, Brussel, De Procure.Het verlangen de afgestudeerde leerkrachten van de Sint-Thomasnormaalscholen te herscholen leidde tot het houden van een drietal, door vragenlijsten goed voorbereide, pedagogische seminaries. Deze werden gehouden te Bokrijk (23-1-1960), Brussel (26-3-1960) en te Kortrijk (21-5-1960). De brochure bevat in het eerste gedeelte de gedetailleerde uitwerking van de gedachten over moedertaaldidaktiek, zoals de inleider, W. de Geest, die op de verschillende seminaries ontwikkeld heeft. De schrijver geeft I, theoretische beschouwingen, II de bijzondere methodiek van het moedertaalonderwijs, III | |
[pagina 236]
| |
de praktijk van het moedertaalonderwijs. De ‘integratie’ (synthetische) methode is de kern van de zeer lezenswaardige beschouwingen. Deel II geeft de ‘Confrontatie van theorie en praktijk voor het forum’. Het forum werd gehouden na de theoretische inleiding. Het hele moedertaalonderwijs is ernstig besproken, en wel voornamelijk dat, wat bestemd is voor inrichtingen die bij ons onder V.H.M.O. en Kweekscholen horen. H. Verstuyf verzorgde dit tweede deel. Enkele spaarzame ‘biografische nota's’ besluiten dit waardevolle boekje, dat nòg beter zou zijn als een collega uit het Noorden het getoetst had op z'n Nederlands. Moormann. |
|