hoedanigheid: Hij is hier toch wel hard gevallen; Hij heeft hier toch ook hard geschreeuwd.
Gebruikt men echter niet uitsluitend losse adverbia, maar ook een voorzetselgroep, - hetzij als bijwoordelijk bepaling, hetzij als oorzakelijk voorwerp -, dan bestaat er een minder rigoreuze gebondenheid aan de plaats. Mogelijk is nl. Hij heeft hard in mijn oor geschreeuwd naast Hij heeft fijn gespeeld op straat; Ik zal hier nog ziek worden van verveling naast Ik zal hier nog ziek van verveling worden.
Na een adjectief als predicaatsnomen kan men maar moeilijk een voorzetselgroep als bijwoordelijke bepaling plaatsen. De lezer zelf oordele over de mogelijkheid van de volgende zinnen: Hij is gisteren weer ziek in huis geworden. Hij is heel opgewekt in die dagen gebleven. Jantje is toch heel zoet op school geweest. Als deze zinnen niet correct zijn, bestaat er dus een klein verschil tussen de adjectieven en de bijwoorden van hoedanigheid. (De vraag is echter of het wel redelijk is onderscheid te maken tussen bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp, als men de plaats in de zin als criterium neemt).
Afgezien hiervan dient men zich toch af te vragen, of men alleen op grond van een dergelijk miniem verschil in ‘woordorde’-mogelijkheden een onderscheid kan maken tussen koppelwerkwoord plus predicaatsnomen en zelfstandig werkwoord plus bijwoord. De regels voor plaats van de bijwoorden geven duidelijk verschillen aan voor de diverse soorten; voor alle ‘eigenschapswoorden’ zijn deze regels ongeveer (geheel?) identiek, hetzij ze volgens de traditionele grammatica fungeren als naamwoordelijk deel van het gezegde (Hij kan misschien wel ziek van vermoeidheid zijn), hetzij als bepaling van gesteldheid (Hij wou toen weer ziek naar huis lopen), hetzij als bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid (Hij zal nooit meer hard door de gang rennen).
4. Als De Groot werkwoorden als achten en noemen ‘equivalent’ met koppelwerkwoorden noemt, wordt de twijfelende lezer het begrip koppelwerkwoord niet duidelijker.
Accentverschillen als tussen bijzònder achten en bijzonder àchten komen niet alleen in passieve zinnen voor. Men vindt dit verschil ook in Ik hoor dat men hem bijzonder àcht naast Ik hoor dat men hem bijzònder acht, en behalve in afhankelijke zinnen ook wel in andere gevallen: Ik vond haar gelùkkig naast Ik vònd haar gelukkig. Naar mijn mening kan men dit verschil in zinsaccent niet als criterium nemen voor de onderscheiding van het koppelwerkwoord, ook niet als men het begrip koppelwerkwoord ‘uitrekt’. Bewijzen hiervoor onder 2 hierboven.
5. Ook de omissietest faalt. In Het meisje is thuis, en haar broer is hier kunnen de bijwoorden niet weggelaten worden zonder de betekenis van het werkwoord geheel te veranderen, ofschoon is geen koppelwerkwoord is.
6.|Rest nog de substitutietest van Roose.
Allereerst kan opgemerkt worden dat deze test alleen opgaat voor de bijwoorden van hoedanigheid, en niet voor andere bijwoorden als hier, altijd, misschien, ook. Daar het er vooral om gaat bijwoorden als mooi, goed, vlijtig af te grenzen van de predicatief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden mooi, goed, vlijtig, kan men deze beperking mogelijk toch accepteren.
Er is echter een meer principieel bezwaar te maken: de mogelijkheid tot een semantisch ongeveer equivalente vervanging bewijst niets over de syntactische aard van de eerste, ongewijzigde formulering. Hierbij komt nog dat de substitutie soms een wat potsierlijk of onmogelijk Nederlands geeft: Het meisje schrijft op mooie wijze; Mijn broer schildert op goede wijze.