Bazig en bazinnig.
De twee voorbeelden die het W.N.T. geeft van bazig, zijn ontleend aan Hendrik de Veer en Busken Huet. Dat ook Jacob Vosmaer (1783-1824) het al kende, mag afgeleid worden uit een bazinnig, voorkomende in Opvoeding, een van de schetsen in Het Leven en de Wandelingen van Meester Maarten Vroeg. Daar schrijft hij (het citaat is uit een miniatuur-uitgaafje van Maarten Vroeg, Haarlem, 1852, blz. 139):
Ik kon het niet op . . . . dat die zelfde juffers, die zoo aardig, zoo vriendelijk waren, waar men ze zag, in huis zich zoo bazinnig toonden, hare goede moeder bespotteden en op den kop zaten.
De kwalificatie bazig kan zonder het minste bezwaar op een vrouw worden toegepast, en al kan Vosmaers vervrouwelijking van het woord doen denken aan wat Royen ‘seksualitis’ heeft genoemd, we mogen er toch niet meer dan een schijngeval van die ‘ziekte’ in zien, een simuleergeval als men wil. Het is stellig een opzettelijke, min of meer schertsend bedoelde variatie op bazig. Zoiets past heel goed in de schrijftrant van Vosmaer.
C.B.v.H.