Revius en Euripides: De slotverzen van ‘Haman’
Revius' Haman eindigt aldus (ed. Smit 1.182):
Onfeylbaer is des Heeren raet.
Der bosen trots hy nederslaet.
Hy staetse by die op hem hopen.
De cleynen heft hy wt den stof.
En treckt wt alles sijnen lof.
Soo is de saeck hier afgelopen.
De laatste regel is een getrouwe vertaling van de laatste regel der slotverzen in vijf tragedies van Euripides (Medea, Alcestis, Andromache, Helena, Bacchae). In de voorafgaande regels bewerkt Revius in bijbelse zin de slotverzen van Euripides. Zie hier het slotkoor van Euripides, dat Revius voor ogen had (ik geef het naar de Medea, die in de eerste regel van het slotkoor iets afwijkt van de andere hier boven genoemde tragedies):
Πολλῶν ταμίας Ζεὺς ἐν 'Ολύμπῳ,
Πολλὰ δ' ἀέλπτως ξϱαίνουσι ϑεοί.
Καὶ τὰ δοκηϑέντ' οὐξέτελέσϑη ,
Τῶν δ' ἀδοκήτων πόϱον ηὗϱε ϑεός.
Τοιόνδ' ἀπέβη τόδε πϱᾱγμα.
Veel dingen schikt Zeus in den hoge,
Veel buiten gis de hemel wrocht.
Wat werd verhoopt, blijft onvoltogen.
Maar van wat niemand kon verhopen,
Vindt god de uitkomst die hem docht.
Zo is de zaak hier afgelopen.
J.C. Arens