| |
Aankondigingen en mededelingen
Adresverandering redactie.
Niet ieder die een aflevering van ons tijdschrift opslaat, zal aandacht schenken aan de steeds terugkerende mededeling helemaal onderaan op de tweede bladzijde van het omslag. Daarom wordt die zin, waarin met ingang van deze aflevering een wijziging is gekomen, hier op een meer in het oog vallende plaats herhaald:
Brieven en stukken voor de redactie en boeken ter bespreking gelieve men te zenden aan Prof. Dr. C.B. van Haeringen, Karel Doormanlaan 158, Utrecht.
| |
Vrije en dienstbare etymologie.
Het Jaarboek 1959-60 van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is in een vorige aflevering vermeld, op blz. 53 van de lopende jaargang. Daarbij is echter verzuimd, melding te maken van een in dat Jaarboek afgedrukte rede onder bovenstaande titel, die C.F.P. Stutterheim gehouden heeft in een vergadering van de twee Akademie-afdelingen samen. Vooral de ‘dienstbare’ etymologie heeft de aandacht van de geleerde spreker: woordafleiding dienstbaar gemaakt aan de litteratuur; aan historische bewijsvoering en aan wijsgerig betoog, omdat de ‘eigenlijke’ betekenis van het woord uit zijn etymologie zou blijken en de werkelijkheid aan de gereconstrueerde etymologische oorsprong zou beantwoorden; ook wel, en dan als etymologie niet ernstig bedoeld, aan tendentieuze woordspelingen. Van dat alles geeft Stutterheim in de onderhoudende rede uit zijn rijke belezenheid treffende voorbeelden.
| |
Dialectische spotzinnetjes.
Een vragenlijst, uitgezonden door de Dialectencommissie in 1947, heeft aan Prof. Dr. A. Weijnen een groot aantal zinnetjes verschaft waarin een eigenaardigheid van een dialect wordt bespot. Meestal is het een fonische eigenaardigheid, soms fonetisch, soms fonologisch, en meestal is het dialect een naburig dialect. Weinige zijn zo algemeen bekend als het ondje in 'n okje, enz., dat het op de h-loosheid gemunt heeft, een trek die in uiteengelegen delen van het nederlandse taalgebied voorkomt. Van die spotzinnetjes nu heeft Prof. Weijnen verscheiden voorbeelden gegeven en geordend in een rede voor de Gelderse Leergangen te Arnhem, getiteld Het bewustzijn van dialectverschil (uitgegeven bij Wolters; Groningen, 1961; 19 blz.), en ze getoetst op hun waarde als criterium voor indeling in dialectlandschappen. Die waarde blijkt gering; vruchtbaarder is een onderzoek naar het dialectbewustzijn bij dialectsprekers door navraag niet naar verschillen, maar naar plaatsen waar voor het besef van de spreker
| |
| |
nagenoeg hetzelfde dialect gesproken wordt. Verbindt men dan op een kaart die plaatsen met pijltjes, dan tekenen zich de grenzen of overgangsstroken als wit af. Het is de methode waarover Weijnen handelt, en waarvan hij ook enige resultaten laat zien, in zijn Nederlandse Dialectkunde, 138 vlgg.
| |
Structuurgeografie.
Op 9 april 1960 is een symposion gehouden van de Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Twee sprekers, de heren K. Heeroma en K. Fokkema, hebben daar een proeve gegeven van ‘structuurgeografie’, d.w.z. geografisch-indelende dialectologie gebaseerd op structurele eigenschappen. Die structurele eigenschappen waren van fonologische aard; begrijpelijk, omdat structurele verschillen tussen dialecten die onderling veel gemeen hebben, het duidelijkst uitkomen op fonologisch terrein. Beide lezingen geven een tamelijk gedetailleerde uiteenzetting van de hedendaagse toestand in historisch perspectief. Daarom is een enigermate bevredigende samenvatting in het korte bestek van een ‘aankondiging en mededeling’ niet wel doenlijk. De twee titels geven althans een indruk van de wijze waarop de twee sprekers hun onderwerp hebben opgevat en aangevat. Heeroma heeft een nogal markante trek van het vocalisme in het oosten behandeld: De Oostnederlandse langevocalensystemen, daarbij het friese taalgebied insluitende, en zijn resultaten in beeld gebracht op een kaart volgens een stelsel dat hij, naar aanleiding van een bij de discussie door Weijnen gemaakte opmerking, voor verbetering vatbaar acht. Fokkema heeft consonantverbindingen genomen als criterium voor indeling: Consonantgroepen in de Zuidwesthoek van Friesland.
Onder de titel die hierboven staat, zijn beide lezingen, met een kort verslag van de discussie die erop volgde, uitgegeven als no. XXIII van de Bijdragen en Mededelingen der Dialectencommissie: Amsterdam, 1961; 26 blz. met losse kaart; prijs f 3.-.
| |
Niederdeutsches Jahrbuch 1960.
In dit jaarboek, dat aan de tachtigjarige Hermann Teuchert is opgedragen, komt o.a. een artikel voor van Willem Pée, Flamentum in Französisch-Flandern, waarin hij alsnog recht doet aan een publikatie die hij in vroegere geschriften over Frans-Vlaanderen niet heeft vermeld, nl. van G. Zimmermann, die in 1918 drie vervolgartikels geplaatst heeft in een ‘Kriegszeitung’ onder de titel ‘Französisch Flandern im Rahmen der allgemeinen Geschichte Flanderns’; een kaart van Zimmermann is naast een kaart van Pée zelf afgedrukt. Nederlandse aangelegenheden worden ook vermeld in de bijdrage van Gilbert De Smet, Niederdeutsche Seemannssprache im Nomenclator latino-saxonicus van N. Chytraeus (1582): Kiliaan heeft die Nomenclator gebruikt voor de derde uitgave van zijn Etymologicum (1599). Verder voegt Otto Kieser in een opstel ‘Preiselbeere’ im Nordobersächsischen het woord Krosel toe aan de vele woorden van nederlandse herkomst die Teuchert in de mark Brandenburg heeft herkend; voorts brengt Kieser het verbreidingsgebied van enige reeds als nederlands bekende woorden in kaart. Enkele nederlandse woorden uit Brandenburg afkomstig komen ook ter sprake bij Walther Mitzka, Niederdeutsch-schlesische Siedel- und Sprachgemeinschaft. En ten slotte zal het niet verwonderen dat K. Heeroma in zijn artikel Grimhild und Kriemhilt, waarin hij bezwaren tegen de gelijkstelling van die twee namen tracht te weerleggen, ook heel wat nederlands woordmateriaal verwerkt heeft.
| |
| |
| |
Eerste en tweede verleden tijd.
Dr. A. Bosker heeft een studie doen verschijnen, getiteld Het gebruik van het Imperfectum en het Perfectum in het Nederlands, het Duits en het Engels, die hij in het voorbericht aanbiedt als een ‘proeve van een vergelijkende syntaxis, bestemd voor taaldocenten’. In een inleiding, blz. 7-26, bepaalt hij zijn koers tussen oudere en nieuwere opvattingen in de taalwetenschap, en legt rekenschap af van de werkwijze die hij heeft gevolgd. Een ‘Eerste Deel’ is dan gewijd aan het imperfectum, een ‘Tweede Deel’ aan het perfectum, de constructie van voltooid deelwoord met hulpwerkwoord. In beide delen illustreert Dr. B. zijn uiteenzetting met veel voorbeelden, voor de vreemde talen merendeels ontleend aan moderne auteurs; voor het Nederlands, waarvan steeds bij de behandeling wordt uitgegaan, ook voor een niet onaanzienlijk gedeelte zelf geconstrueerd. Een nederlandse ‘samenvatting’ bevat de algemene conclusies waartoe het onderzoek heeft geleid; de daarop volgende engelse ‘summary’ geeft de hele inhoud in 8 bladzijden weer. Een literatuurlijst en een register vormen het slot.
De schrijver ‘verwacht allerminst dat iedereen het met [z]ijn opvattingen eens is . . . . Noch de voorstanders van de historische beschouwingswijze, noch de “structuralisten” zullen in deze studie vinden wat zij in de eerste plaats zoeken’. Dr. Bosker wil zich noch in het ene noch in het andere kamp ingedeeld zien. En wie met hem van oordeel is dat met die tweedeling niet alle syntactici zijn onder te brengen, en b.v. zichzelf niet onder een van die twee vaandels wenst te scharen, zal daarom nog niet altijd bevredigd zijn door de wijze waarop Dr. B. de feiten groepeert en interpreteert. Maar dat groeperen en interpreteren heeft de grote verdienste dat het de lezer stof en aanleiding geeft om over het interessante en, voor het Nederlands althans, weinig bewerkte onderwerp met de auteur mee te denken. Men hoeft het met een geschrift niet in biezonderheden eens te zijn om winst te behalen uit de lezing ervan.
De verhandeling, 105 bladzijden groot en kostende f 6.50, is uitgegeven bij Wolters; Groningen, 1961.
| |
Handelingen van het zesentwintigste Nederlands filologencongres.
Totnogtoe was het gebruikelijk, dat in de Handelingen van de nederlandse filologencongressen volledig werden afgedrukt de openingsrede van de congresvoorzitter en de slotrede van een andere spreker, terwijl van wat in de secties ten gehore was gebracht, alleen een door de sprekers zelf opgestelde samenvatting werd opgenomen. Ditmaal is de uitvoering wat royaler, en dat hangt samen met een nieuwe koers, die bij de inrichting van het congres van 1960 is ingeslagen. Er waren, als voorheen, de algemene vergaderingen, en de daar gehouden toespraken zijn in de Handelingen te vinden: de openingsrede van de voorzitter, R.W. Zandvoort, Thomas More en zijn Utopia, en de slotrede van P.J. van Winter, Charles Beard bestreden: oud en nieuw over de grondwet der Verenigde Staten van Amerika. Er waren, eveneens als voorheen, verscheiden secties, en het daar verhandelde is op de oude wijze gerefereerd. Maar behalve de algemene vergaderingen en de secties waren er ‘afdelingen’, waarin een centraal onderwerp door meer dan éen spreker werd behandeld; er was een afdeling Algemene Taalwetenschap, een afdeling Algemene en Vergelijkende Literatuurwetenschap, en een afdeling Cultuurhistorie. De lezingen nu die in die afdelingen zijn gehouden, zijn voor het grote merendeel volledig opgenomen in de Handelingen. Zo treffen we onder Algemene Taalwetenschap de voordracht aan van
| |
| |
A.W. de Groot, Een nieuwe Nederlandse syntaxis volgens de ‘structuralistische’ beginselen, met daarnaast en daartegenover de ‘stilistische’ beschouwing van Grondslagen en methode van het syntactisch onderzoek van G.A. van Es; de derde lezing in de afdeling, die van A. Reichling, is opgenomen in een bundel die in deze aflevering onder ‘Boekbeoordelingen’ wordt behandeld. In de afdeling Literatuurwetenschap was het begrip ‘genre’ het punt in discussie. Nadat G. Stuiveling in Hardop denken over het genus-begrip, S. Dresden in Het begrip ‘genre’ en J. Elema in De naturalistische roman elk het zijne daarover hadden gezegd, heeft H.P.H. Teesing als ‘co-referent’ in Het genre kritiek op alle drie geleverd; ook dit viertal voordrachten kan men in de Handelingen nalezen. Uit de afdeling Cultuurhistorie noemen we nog de eveneens volledig afgedrukte lezing van G. Kamphuis, Literaire aspecten van het Réveil.
Een en ander heeft dit deel Handelingen gemaakt tot een boekwerk van meer belang dan zijn voorgangers. Het is een ‘Uitgave van de Vereniging “Het Nederlands Philologen-Congres”’, en het is ‘Gedrukt bij J.B. Wolters te Groningen, 1960’; de omvang is 244 bladzijden.
C.B.v.H.
| |
Nog een onvoltooide toneelbewerking van Bilderdijk.
M.J.G. de Jong blijft zijn - langzamerhand helaas wel erg verspreide - publikaties over onvoltooide toneelbewerkingen van Bilderdijk voortzetten. In het Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda ‘De Oranjeboom’, deel XIII (Jaargang 1960), vinden wij in dit verband een artikel van zijn hand over Een onvoltooide dramatische bewerking van de Bredase Denensage (blz. 138-153). Het gaat hier om een stof die ontleend werd aan de ‘sage betreffende de vestiging en vernietiging der Noormannen in Breda’. De Jong wijst als vermoedelijke bron van Bilderdijk aan: Th. E. van Goor, Beschrijving der Stadt en Lande van Breda ('s-Gravenhage 1744), maar de dichter wijkt in zijn twee ontwerpen op allerlei punten van deze versie af, overeenkomstig zijn opvatting dat de dichter niet gebonden was aan de historische waarheid. Omtrent de datering van de ontwerpen valt slechts vast te stellen, dat zij na 1785 zijn ontstaan; De Jong acht het echter niet uitgesloten, dat althans één daarvan vóór Bilderdijks uitwijzing in 1795 werd geschreven. - De bewuste teksten zijn als bijlage volledig opgenomen.
| |
De Vlaamse pers in 1855-1856.
Onder deze titel publiceerde Dr. M. de Vroede, als nr. 12 van de Bijdragen van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis, de resultaten van een onderzoek, dat hij met het oog op de Vlaamse Beweging in 1855 en 1856 naar de toenmalige situatie van de Vlaamse pers heeft ingesteld (Uitgeverij Nauwelaerts, Leuven 1960; 80 blzz.; prijs 80 BF). Het gaat hier om de nieuwsen aankondigingsbladen, waarvan er 86 worden vermeld. Voor ieder blad is ‘in de mate van het mogelijke, een aantal inlichtingen verzameld betreffende uitgave, redactie, afzet, karakter en politieke kleur. Die gegevens werden vooreerst in een alfabetische lijst van de kranten opgetekend en daarna overzichtelijk gegroepeerd en gecommentarieerd met het oog op de getalsterkte, de verspreiding, de periodiciteit en de politieke belangstelling in het algemeen. Bijzondere aandacht werd verder besteed aan de vraag, welke betekenis de Vlaamse bladen hadden voor de Vlaamse Beweging’ (blz. 4).
| |
| |
| |
Een nieuwe bundel cultuurhistorische opstellen van Enklaar.
Onder de titel Herfstlicht op velden van cultuur bracht D. Th. Enklaar een zevental van zijn cultuurhistorische studies bijeen, die tussen 1951 en 1959 verspreid het licht hebben gezien (Van Gorcum & Comp. N.V., Assen 1961; 134 blzz.; prijs ingen. f 10.50, geb. f 12.50). Daarmee is opnieuw een deel toegevoegd aan de reeks even onderhoudende als leerzame studiebundels, waarvan hij als geen ander het geheim bezit. De Neerlandicus zal er de Spaanse hulp bij Nederlandse moeilijkheden in terugvinden, die hem uit ons tijdschrift (1959) reeds vertrouwd is. Met vrucht zal hij verder kennis nemen van de voordracht over Familie en gezin, vroeger, alsmede van de interessante verhandeling over De gestaarte Engelsman die ook in onze letterkunde rondwaart. De studies over De Loosduinse kindertjes, over De herkomst van het Spaanse keizerschap en over de vraag Stadsklerk of schout? (De auteur der Utrechtse jaarboeken 1481-1483) zijn, evenals de Peilingen in de beschavingsgeschiedenis van Spanje, van meer specialistische aard. Ook voor de niet-vakman maken de eruditie en de schrijftrant van Enklaar ze echter tot boeiende lectuur.
| |
Albert Verwey en Stefan George.
Als nr. C 26 van de Mededelings van die Universiteit van Suid-Afrika publiceerde Dr. Wilfried de Pauw een studie over De vriendschap van Albert Verwey en Stefan George (Pretoria 1960; 57 blzz.; 2 ill.; prijs 7/6). Deze studie bevat de kern van het onuitgegeven proefschrift, waarop De Pauw in 1953 aan de Universiteit van Pretoria de doctorsgraad in de letteren verwierf. Op blz. 236 van de 47e jaargang van de N. Tg. (1954) heb ik indertijd op het bestaan van deze dissertatie de aandacht gevestigd. Het stemt tot verheuging, dat door deze publikatie de essentie daarvan algemeen toegankelijk is geworden en in het vervolg zonder bezwaar bij de Verwey-studie kan worden betrokken.
W.A.P.S.
| |
Bonne response a tous propos.
Na zijn uitgave van de Kamper spreekwoorden (1550) van Peter Warnersen (1959) heeft Prof. Dr. G.G. Kloeke thans een facsimile-editie verzorgd van een maar enkele jaren oudere Frans-Italiaanse spreekwoordenverzameling: Bonne response a tous propos, uit 1547 (Verhandelingen der Kon. Nederl. Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, N.R., dl. LXVIII, no. 1; Amsterdam, 1960). Deze verzameling is nl. een bron geweest van de Seer schoone spreekwoorden oft Proverbia (1549) van de Antwerpenaar Hans de Laet, waarvan Kloeke een nieuwe editie voorbereidt en die op zijn beurt een bron is geworden van de Kamper spreekwoorden. Aldus is deze uitgave tegelijk een vervolg en een voorloper in de rij van spreekwoordenpublicaties die Kloeke zich voorstelt te doen verschijnen. De ruim 500 spreekwoorden die De Laet uit de Bonne Response heeft overgenomen, zijn in deze facsimile-uitgave onderstreept en genummerd. De Franse vertaling staat voorop en daaronder volgt in kleiner lettertype het Italiaanse origineel. Over dit tweetalige bundeltje mogen we in de uitgave van De Laet meer bijzonderheden verwachten, maar in afwachting daarvan is onze spreekwoordenliteratuur alvast verrijkt met een ongemeen sierlijke facsimile-uitgave. Persoonlijk was ons een dergelijke herdruk van de Kamper spreekwoorden liever geweest, maar in wetenschappelijke zaken mogen chauvinistische overwegingen waarschijnlijk niet meer gelden.
P.J. Meertens.
| |
| |
| |
Evangelievertaling in het Schiermonnikoogs.
D. Fokkema Sr., de schrijver van de Beknopte spraakkunst van het Schiermonnikoogs (zie: N. Tg. 53, 1960, blz. 236) heeft in 1959 Lytje Kees fan de diakenee en eeure ferhalen uit verschillende talen vertaald en in 1958 enkele stukken uit de Bijbel onder de titel Ut it Wes (Woord).
Nu heeft hij It efangeelje fan Mattheüs (Leeuwarden 1960) in zijn geheel in het Schiermonnikoogs overgebracht en daarmee de eilanders leesstof en de taalkundigen studiemateriaal bezorgd. De spelling is die van het Spellingsvoorstel voor het Schiermonnikoogs dat door Fedde Dijkstra en D. Fokkema Sr. in 1958 opgesteld is. Al deze boekjes zijn door eerstgenoemde in rotaprint uitgegeven met steun van de ‘Fryske Akademy’.
H.T.J. Miedema. |
|