De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdEen Hispanisme in het NederlandsRuim twintig jaar geleden mocht ik in de Bundel Opstellen aan Prof. Dr. C.G.N. de Vooys door zijn oud-leerlingen aangeboden ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, de aandacht vestigen op de ‘Spaanse woorden in het Nederlands’Ga naar voetnoot1). De conclusie waartoe het onderzoek leidde, was dat het aantal woorden dat onze taal aan het Spaans heeft ontleend, niet groot is. Veelbetekenend is dat de ontleningen bijna uitsluitend substantieven zijn. Het rechtstreekse kontakt tussen de beide talen is niet intens genoeg geweest om meer dan een oppervlakkige beïnvloeding van het Spaans op het Nederlands mogelijk te maken. Is dus het woordmateriaal dat aan het Spaans door het Nederlands werd ontleend niet bijster omvangrijk, nauwelijks kan men verwachten dat er woorden en uitdrukkingen door letterlijke vertaling uit het Spaans in strijd met ons eigen taalgebruik zijn overgenomen. Niettemin is dit het geval, al komt het verschijnsel uiterst zelden voor. Men spreekt in het Nederlands van de Katholieke koningen. Met deze term duidt men echter niet aan de koningen van Spanje, aan wie sedert het einde van de 15de eeuw de titel ‘Católicos’ werd verleend; maar met de Katholieke koningen wordt, evenals trouwens met het Spaanse ‘los Reyes Católicos’ uitsluitend bedoeld één bepaald koningspaar: Isabella van Kastilië († 1504) en Ferdinand van Aragon († 1516). Wij zijn dermate met de term vertrouwd geraakt, dat het niet bij ons opkomt hem vreemd te vinden. Maar in geen enkel ander geval zal men toch een koningspaar op deze wijze aanduiden! De koning-stadhouder Willem III en zijn gemalin Maria b.v. zal niemand de koningen van Engeland noemen! Voor wie vertrouwd is met de meervoudsvorming van naamwoorden in het Spaans, is de zaak volkomen duidelijk. In het Spaans betekent het meervoud van padre (vader): padres niet alleen vaders; los padres immers komt ook voor als dualis: de ouders. Hetzelfde geldt voor verschillende andere substantieven die personen aanduiden, zoals duque (hertog), marqués (markies), señor (heer). En los reyes duidt dus niet alleen aan de koningen, maar ook | |
[pagina 172]
| |
de koning en de koningin. Wanneer wij dus in het Nederlands, in strijd met ons taalgebruik het meervoud van koning in dit geval gebruiken voor de koning en de koningin, in plaats van wat gewoon zou zijn de koningen, dan hebben we te doen met een hispanisme, een zeer zeldzaam geval van letterlijke vertaling uit het Spaans. Het is niet beslist noodzakelijk dat onze historici de term ‘de Katholieke koningen’ rechtstreeks aan het Spaans hebben ontleend. Het is zeer wel mogelijk dat zij ook beïnvloed zijn door het Frans, in welke taal het meervoud ‘les Rois Catholiques’ evenmin van eigen bodem is. Maar hoe dit ook zij, het is er niet minder een term om die vreemd is aan ons taalgebruik. In de overtuiging in dit geval met een hispanisme te doen te hebben, word ik nog versterkt door het bestaan van een tweede meervoudsvorm die tegen het algemene taalgebruik in althans in het kamp van de Nederlandse historici een zeker burgerrecht heeft verkregen. Wanneer P.J. Blok in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche volkGa naar voetnoot1) het Twaalfjarig Bestand behandelt, spreekt hij uiteraard geregeld over de Infanta Doña Isabel Clara Eugenia en haar gemaal de aartshertog Albertus van Oostenrijk. Het zou voor de hand gelegen hebben wanneer de auteur het doorluchtige echtpaar te Brussel zou hebben aangeduid als de aartshertog en de aartshertogin, of korter als het aartshertogelijk paar. Maar neen, zij worden de aartshertogen genoemd. ‘Toen hij dan ook te kennen gaf, dat de Aartshertogen zich nog steeds de vereeniging van alle gewesten onder één hoofd en hunne erkenning door de Staten als mogelijk, ja als noodzakelijk voorstelden, bleek het spoedig, dat hiervan voor het Noorden geen sprake meer kon zijn, ook al wilden de Aartshertogen dit denkbeeld nog wel in den rekkelijksten zin toegepast zien en aan een “erkentenis” der “natuurlijke vorsten” een zeer algemeene beteekenis geven.’Ga naar voetnoot2) Dit meervoud heeft onder de historici opgeld gedaan tot op dezen dag toe. In een recente studie van Dr. J.J. Poelhekke, 't Uytgaen van den Treves, Spanje en de Nederlanden in 1621, Groningen 1960, vindt men weliswaar een enkele keer, om precies te zijn tweemaal (op blz. 85 en 151) het aartshertogelijk paar. Maar daartegenover staat dat de auteur het voortdurend heeft over de Aartshertogen (blz. 26, 36, 42, 75, 81, 84, 89, 95, 118, 149 en 150), goed geteld niet minder dan elf keer. Ziehier een enkel voorbeeld ter illustratie: ‘. . ., dus een minimum-programma waarmee, terloops gezegd de Aartshertogen [te Brussel namelijk] desnoods wel bereid waren genoegen te nemen, maar waarvoor dan in Madrid een zeer beslist quod non gold.’ Het zal na hetgeen hierboven is betoogd duidelijk zijn dat de historici in Spaanse teksten de term archiduques moeten hebben ontmoet. In plaats van dit meervoud als een dualis te herkennen en te behandelen, werd het weergegeven als een ‘gewoon’ meervoud, zelfs door een man als Dr. Poelhekke, - die waarlijk wel vertrouwd is met de taal van Cervantes in het algemeen en Spaanse archiefstukken uit de 16de en de 17de eeuw in het bijzonder -, op dezelfde wijze als ‘los Reyes Católicos’ in het Nederlands is en blijft weergegeven met de Katholieke Koningen. Utrecht, januari 1961. C.F.A. van Dam. |
|