De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Een tot dusver onbekend gebleven wellusteling achterhaaldIn het Esbatement van de Zeuen Bloetsturtynghen van Cornelis Everaert, uitgegeven door Muller en Scharpé, Leiden, [1920], staat dat Jezus zich liet ‘besnyden principael --- tjeghens de groote furye Van den vulen woorm der luxurye Die Syban, Rubem ende Anam ontheerde’ (129-132). Volgens de aantekening op blz. 638 is het verband ‘van Anam (?) met de luxuria’ niet duidelijk. Anam was kennelijk een onbekende voor de uitgevers. In een refreyn uit de bundel van Jan van Doesborch, uitgegeven door Kruyskamp, (Tweede Deel, Leiden [1940], blz. 169) komen de volgende regels voor:
Amon ghinc hem tot drincken dromen
Want verwaentheyt dede hem eenen bast hebben;
Absolon most eenen swaren last hebben
Duer synen broder en wilde hi niet strijen
Ga naar margenoot+ Die de vianden onnaerdelic getast hebben;
Tis wonder wat verdoolde herten lijen.
Kruyskamp schrijft in zijn Aantekeningen: ‘Amon: Haman; het vers is verder corrupt. - vs. 12. dede hem eenen bast hebben: maakte dat hij opgehangen werd; Esther hfdst. 7.-vs. 13-15 zijn klaarblijkelijk corrupt; Absalom streed tegen David, zijn vader. - vs. 15. onnaerdelic: boosaardig; vgl. XCIV, 7’. In de bundel van Jan van Doesborch komt Amon kort na de hier aangehaalde plaats nogmaals voor, en wel op blz. 174. De stok van het reeds aangehaalde refreyn luidt zoals de laatste regel van het citaat: Tis wonder wat verdoolde herten lijen. De stok van het refreyn, waaruit ik de hiervolgende regels aanhaal, luidt: Dronkenscap sonde, schade en schande, d.w.z. dat dronkenschap zonde, schade en schande is, of zonde is en schade en schande met zich mee sleept. In het tweede couplet (o.c. II, 174) spreekt de dichter die dronkenschap als volgt aan:
Tfy valsche beroofster des sins verstant,
Duer v was Amon gheworpen int sant
Van Absalone ter doot doen bringhen,
Sijns selfs broeder, bi redene: want
Hi v misdoende met zijn suster vant
Dies hi doe antrack sdroefheyts stringen.
Bij deze regels geeft de uitgever geen toelichting. Deze Amon kan Haman uit het verhaal in Esther 3 en volgende hoofdstukken natuurlijk niet zijn. Toch zijn de beide Amons hoogstwaarschijnlijk dezelfde: gelijkheid van naam, het verband met Absalom en het (overmatig) gebruik van drank wijzen daar op. Het is duidelijk, dat het hier om Amnon gaat, wiens wangedrag tegenover zijn zuster Thamar in 2 Samuël 13 beschreven staat. Des sins verstant betekent: van 's mensen verstand of van ons verstandGa naar voetnoot1). In Maks Rhetoricaal Glossarium, Assen [1959], is de betekenis mens voor sin vermeld, maar staat geen voorbeeld opgenomen van de merkwaardige verbindingen, die in MnlW | |
[pagina 164]
| |
7,1137 al zijn aangeduid, als Verdam sinen sin leggen aan ere dinc vertaalt met: zich ergens toe zetten. Een den sin tot stooren wenden (C.E. 34,251) = iemand boos maken; Helpe hoe hebbic al den dach ghehaect. // Den dach heuet mij/veil te lanc ghemaect // Mids dat mij den zin / jn liefden bekuert leift (C.E. 10,168-170; mids dat mij den zin leift = omdat ik leef); Twaeter blijft er min jn / zo mij den zin somt (C.E. 27,186; zo mij den zin somt = zoals ik zie, begrijp); zo mij den zin wroucht (C.E. 6,377, = zoals ik duidelijk zie, merk). In de door variatie gekenmerkte stijl van de rederijkers is een verbinding van het bezittelijk voornaamwoord + sin + werkwoord naast de vorige voorbeelden heel begrijpelijk: Maer dattic by sulcke / bestieren moet // My selven voughen / eer mijn zin de secreten ziet (C.E. 2,143-145, waarin eer mijn zin de secreten ziet = eer ik de secreten zie of begrijp). Anam, in de commentaar van Muller en Scharpé met een vraagteken voorzien, is wel dezelfde Amnon. De man die zijn zuster onteerde is een voorbeeld van iemand die dolzinnig is van wellust, raast van wellust, zoals Ruben die ‘lag bij Bilha, zijn vaders bijwijf’ (Genesis 35,22). Ruben en Amnon plegen hetzelfde soort vergrijp, zij bedrijven de (hoofd)zonde der onkuisheid. Het tweede hierboven geciteerde voorbeeld wordt nader verduidelijkt door 2 Sam.13,28: ‘Absalom (die Amnon haatte, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht had) nu gebood zijn jongens, zeggende: Let er nu op, als Amnons hart vrolijk is van de wijn, en ik tot ulieden zal zeggen: Slaat Amnon; dan zult gij hem doden, vreest niet. . .’. Hem dromen tot kan betekenen: jagen, opdringen naar > gaan naar. Deze verzwakking van betekenis treft men ook aan in de Gentse Spelen (ed. van Dis en Erné, Groningen [1939], blz. 331-332):
Van Paulus deze sprake ghetrauwe hoort,
Waerdigh tontfanghene met allen zinnen:
Dat Christus ghecommen is ter waerelt binnen
Om behouden de zondaers, die tot hem dromen.
Christus zeght: ic en ben niet ghecomen
Voor goede, maer ic wil de zondaren nooden.
| |
[pagina 165]
| |
In beide plaatsen staat de verzwakte betekenis in het rijm! Amnon en Absalom zijn allebei een voorbeeld van het wonder wat verdoolde herten lijen. Dat Absalom het niet gemakkelijk heeft gehad (most eenen swaren last hebben), omdat Amnon zijn broeder was, blijkt ook uit 2 Sam. 13,20, waar hij tegen Thamar zegt: ‘. . . zwijg stil; hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak. . . .’. De geschiedenis van Amnon en Thamar komt ten overvloede bij Jan van Doesborch nog eens voor in refrein 118, op blz. 214. De ontmaskering van deze wellusteling is dus niet zo moeilijk, al is hij bij Cornelis Everaert wat meer vermomd. Aangenomen dan dat de lezing Anam juist is. De Haman uit de geschiedenis van Esther en Mordechaï komt bij Cornelis Everaert voor in Tspel van Joncheyt en Redene (30,281 vlgg.) en dan als Aman:
vrauweghebet/can gramscap breken
So ande coneghinne Ester/es gheleken
Die met bedynghe/an hueren man
Den conync Assuerus/gracie ghewan
De welcke by Amans quaede jnvencie
Ghegheuen hadde/sdoots sentencie
Ouer tJeudsche volc/cleen ende groot.
Dezelfde Haman vinden wij ook bij Anna Bijns (Refereinen, ed. Bogaers en Van Helten [1875], p. 307; idem Jan de Bruyne (ed. Ruelens [1880],II,132), eveneens als Aman:
Verblijt u al tsamen, ghij Jootsche Natie,
Mardocheus is verheven, Aman gehangen,
en nogmaals even ondubbelzinnig als Aman, weer in verband met Mardocheus en Asswero, bij Jan van Styevoort (o.c. no. 170,28 vlgg.):
Mardocheus goet jonstich alteenen
Creech voor asswero bescaemde wanghen
En bycant bracht was in sdoots vercleenen
want Aman woude hem onverdient doen hanghen.
En andermaal zal dezelfde Haman in no.111,54 bij Jan van Styevoort wel te vinden zijn, al wordt daar alleen maar gesproken van amans bose wercken, waarvan men, als men het al ouerpeijst, bevindt dat het ál niet is. Bij Everaert komt in de Zeuen Bloetsturtynghen tweemaal Aman voor, eenmaal als voorbeeld van de groote sonde der ghulsichede (C.E. 28,152-153) en eenmaal als een voorbeeld van thoueerdich straelen, dat Lucifer sloot buten der hemelscher saelen (28,205), als voorbeeld dus van de twee hoofdzonden der gulzigheid en der hovaardigheid. De conclusies moeten, dunkt mij, luiden: 1e)|met Anam bij C.E. 28,132 wordt Amnon uit de geschiedenis van Thamar, Amnon en Absalom bedoeld, al is de lezing Anam misschien verkeerd, of, indien juist, misschien een vergissing van Everaert, die in 28,266 Longius schreef en Longinus heeft bedoeld volgens Muller en Scharpé o.c. 639 ad 266; 2e)|met Amon wordt bij Jan van Doesborch tweemaal ondubbelzinnig dezelfde Amnon bedoeld; 3e)|met Aman wordt op een aantal plaatsen ondubbelzinnig Haman uit de geschiedenis van Esther bedoeld. J.B. Drewes |
|