De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdTe ansichten sijn de liede mildeIn het Belgisch Museum, VI, blz. 307, wordt uit een oude almanak een vers geciteerd, waarvan de inhoud betrekking heeft op de dag van de 3e januari: te ansichten sijn de liede milde. Het Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam, dat de regel citeert s.v. aensicht = gezicht, aanblik; voorkomen; aangezicht; masker, mombakkes e.d. (MW I, 146), merkt erbij aan, dat de zin van deze woorden niet helder en het woord onverklaarbaar is. Daar wordt tevens het vermoeden uitgesproken, dat er een corruptie in het vers zou schuilen. Het is duidelijk, dat men met de betekenis a(e)nsicht(e) = aangezicht c.s. het al niet veel verder zal brengen dan het MW zelf. Toch is het woord wel verklaarbaar en het vers in het geheel niet corrupt. De sleutel tot het juist begrijpen van dit ansicht wordt ons trouwens geboden door de rekeningen van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal te Oudenaarde. Daar blijkt, dat het mnl. a(e)nsicht(e) hetzelfde betekent als het mnl. hantgifte/-gichte, d.i. geschenk, nieuwjaarsgeschenkGa naar voetnoot1), welke betekenis het woord handgift in Zuid-Nederland nog heeft, terwijl de algemene betekenis ‘geschenk’ o.a. ook bij Van Dale is opgetekendGa naar voetnoot2). Het woord aensichte, aensychte komt in de rekeningen van het bewuste hospitaal voor in de tweede helft van de 15e eeuw, en zulks herhaaldelijk met de betekenis van ‘geschenk’, naast enkele keren ook in de betekenis van ‘aangezicht’Ga naar voetnoot3). Het mnl. aensichte = geschenk staat in deze Oudenaardse | |
[pagina 135]
| |
rekeningen steeds in verband met een gift naar aanleiding van een bruiloft of van nieuwjaarsdag; enkele malen ook zonder dat de reden waarom het geschenk werd gegeven duidelijk blijkt. Dit aensichte heeft bovendien in dezelfde rekeningen een voorloper uit het begin van de 14e eeuw, nl.: haingichte, waarvoor twee vindplaatsen voorhanden zijn. Ik doe hier een keuze uit het materiaal. Te bemerken valt, dat wegens het ontbreken van de rekeningen over de periode ao 1328-ao1436, voor die tijd geen voorbeelden kunnen worden aangevoerd. Overigens hebben de meeste 15e-eeuwse rekeningen ook andere formules om de uitgaven voor ‘giften’ aan te duiden. Dat is het geval voor de rekeningen over het jaar 1416, welke rekeningen wel zijn bewaard, en voor de rekeningen van 1436 tot 1475; zelfs de klerk die het woord aensichte bezigt, drukt zich ook op andere wijzen uitGa naar voetnoot1). Hier volgen dan de vindplaatsen in chronologische orde: ao 1324 van haingichten jn niewedaghe .iii. lb., rek. hosp. fo 46 vo/1327 van haingichten jn niewe daghe .iii. lb., id. fo 59 ro/1475 Item ghesond(en) ter bruloch va(n) dierlay onsen poortier was ende hem ghegheeue(n) te zijnder aensychte(n) .iij.lb.p., id. fo 35 vo/ Item noch ghesond(en) t(er) brulocht va(n) Janen veyns ghemerct dat zij hierbinnen langhen tijt goed(en) dienst ghedreghe(n) hadde haer ghegheue(n) te haerer aensichte(n) .iiij.lb.iiij.s.p., id. / verder, in een gelijkwaardig verband nog: item noch ghesond(en) ter brulocht va(n) mynkene Rogiers carliers dochtere ons pachter tauelgh(em) te harer aensichten .xlij.s.p., zelfde folio / nog tweemaal op fo 36 ro, éénmaal . . . te haer aensichten en éénmaal te zijnder aensichten, naast éénmaal ook t(er) aensichte(n): ‘Item noch ghesonden ter brulocht van kerstijaens vanden huffele nichte ter beeden vanden vorseiden kerstijaen ende haer ghegheeuen ter aensichten .xxiiij.s.p’. . . Van het jaar 1476 af werkten andere klerken aan de bewuste rekeningen en is het woord aensichte verdwenen. Maar het is door de bovenstaande voorbeelden voor Oudenaarde voldoende geattesteerd. Bovendien kennen we ook de scribent van wie het stamt: Jan Vander Planken, en die was naar alle waarschijnlijkheid van Oudenaarde zelf afkomstig. Er hebben dus te Oudenaarde in de middeleeuwen twee woorden aensichte bestaan: een neutrum met de betekenis ‘aangezicht’ c.s. en een femininum met de betekenis ‘geschenk’. De verwantschap van dit laatste aensichte (f.) met het oudere haingichte blijkt uit de voorbeelden overduidelijk. En alleen het fonetisch verband tussen de twee varianten moet nog nader worden toegelicht. Beide zijn terug te voeren op handgichte zelf, met dien verstande dat haingichte te zien is als een schakel tussen de grondvorm en het resultaat van een fonetische ontwikkeling die aensichte opleverde. Deze ontwikkeling nu kan volledig worden begrepen vanuit een (vroegere) dialektische uitspraak (h)anť, met gemouilleerde dentaal, die eens te Oudenaarde en omgeving moet hebben gegolden, zoals dat nu nog het geval is in de Denderstreek, d.w.z. een twintigtal km. beoosten OudenaardeGa naar voetnoot2). De mouillering van de dentale slotexplosief zal | |
[pagina 136]
| |
enerzijds wel geleid hebben tot de mouillering ook van de voorafgaande dentale nasaal (dus (h)aňťš), maar anderzijds kon en moest ook assimilatie optreden van de /g/ van gifte aan deze /ť/,/ťš/, zodat de consonantenverbinding /ť/,/ťš+/g/, al of niet via een tussenstadium /dž/, kon uitmonden in /ž/, en later zelfs in /z/. Aldus wordt ook de 14e-eeuwse grafie haingichte leesbaar: de i is hier geen lengteteken, welk teken hier trouwens weinig of geen zin zou hebben, maar een mouilleringsteken voor het volgende consonantencomplex, waarin blijkbaar het niet-nasale dentale explosieve element niet afwezig was, al werd het niet genoteerd. De spelling g zelf immers wordt in de Oudenaardse middeleeuwse scripta, en elders (Brabant), herhaaldelijk gebruikt voor een /dz/- of /ž/-klank. Men zie b.v.A. Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst II, 2e druk, blz. 103, 112 e.a. En zulks niet uitsluitend in romaanse woorden. Voor Oudenaarde kan ik hier nog wijzen op grafieën als buggen, budgen, butgen, beugen, naast budsgen en budsen voor wat er thans luidt /bʌdzə/, d.i. bussel hout, <rom. bucheGa naar voetnoot1), met talrijke vindplaatsen sedert 1318 in de rek. van het hospitaal en sedert 1406 in de stadsrekeningen; op een opmerkelijke grafie van 1436 honiguuen(s) (rek. hosp. fo 33 vo) voor ajuin, te Oudenaarde thans /ãdžoe.yn/; en verder nog naar een 15e-eeuws beelgen voor beelden, waarvan boven een voorbeeld is meegedeeld (voetnoot). Daarmee is - dunkt me - de gelijkstelling van a(e)nsicht(e) met handgichte, -gifte ‘geschenk, nieuwjaarsgift’ volkomen gewettigd en de bewuste almanakregel afdoende verklaard: inderdaad, op 3 januari zijn de mensen tot het geven van geschenken nog mild gestemd. Toch kan ik tot besluit niet nalaten te wijzen op het belang dat het besproken fonetisch verschijnsel in nog andere opzichten heeft. Inderdaad, de vormen haingichte/aensichte moeten ontstaan zijn in een gebied, waar een meer op Brabant gerichte uitspraakvorm (h)anťš in contact was met de meer westelijke vorm gichteGa naar voetnoot2), en dat gebied zal wel dat zijn geweest van het Oostvlaams. Het moet ons bepaald niet verwonderen, dat juist uit Oudenaarde de samenstelling haingichte tot ons komt. Ook de dialekt-geografie kan dus met het geval handgichte>haingichte>aensichte haar voordeel doen. Bovendien mag hierbij ook worden aangenomen, dat de westelijke grens van het gebied met gemouilleerde slotdentaal sedert de middeleeuwen merkbaar naar het oosten is opgeschoven, zodat de stelling van Van GinnekenGa naar voetnoot3), dat ook het oude westelijk Oostvlaams eens gemouilleerde (slot)dentalen heeft gehad, thans nieuwe steun heeft gekregen. M. Hoebeke. |
|