De beklemtoning van Meermin.
Het W.N.T. i.v. meermin zegt van dat woord, dat het ‘naar analogie van vr. woorden op -in vaak uitgesproken (wordt) met den klemtoon op de laatste lettergreep’. Bij een navraag onder studenten bleken ongeveer 20% het woord aldus te beklemtonen. Dat vrij geringe percentage geeft aanleiding tot het vermoeden dat die eindklemtoon van betrekkelijk jonge datum is, en niet los te denken van het vervagen der betekenis van het eerste lid, uitkomend aan de latere toevoeging van zee- in zeemeermin, waarvan overigens het W.N.T. al een voorbeeld geeft bij Antonides, en een niet helemaal overtuigend (twee half zee-half-lantmeerminnen) bij Vondel (die twee voorbeelden zijn, volgens vriendelijke mededeling van Dr. de Tollenaere, de oudste in het W.N.T.-materiaal). Mogelijk heeft die langere samenstelling, waarin -min een bijaccent krijgt, iets bijgedragen tot de eindklemtoon op het kortere meermin.
Het kan enige verwondering wekken dat de eindbeklemtoning, die in ieder geval secundair en nog heden ten dage verre van algemeen is, in 1696 voor Cornelius vander Linden zozeer de gewone was, dat hij meermin' in zijn in dat jaar te Leiden verschenen boek De Wijsen van Oosten accentueel op éen lijn stelt met berin'. Dat doet hij, zonder enige weifeling en als zijnde het voor ieder onmiddellijk overtuigend, aan het slot van zijn niet gepagineerde ‘Voorreden’, waarin hij o.a. rekenschap aflegt van zijn schrijfwijze, en ‘'t onnodig Verdubbelen der Klink-Letters’ bestrijdt, dat laatste als volgt argumenterend: ‘Want waar toe is 't Nodig, dat men de Letters so Verdubbeld, tot een Teken, Waar men de Woorden haar meeste Klank moet geven? . . . . Om nu niet te Spreken van dat 'er ook Woorden zijn, die men op de Dubbelde Klink-Letters minst Drukken moet Gelijk Beerin, Meermin; en diergelijke.’
C.B.v.H.