| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids. Oktober 1960. Henriëtte L.T. de Beaufort publiceert Brieven van Dirk Coster, gericht aan Jo de Wit, Frans Mijnssen, Raymond Brulez en Urbain van de Voorde. - In de Kroniek van de Poëzie schrijft Piet Calis onder de titel De geboeide Prometheus en zijn verleden over de jongste poëzie van Herman van den Bergh, waarin hij ‘een kosmisch opgaan in het heelal’ als de ontwikkelingsgang van dit dichterschap meent te mogen zien.
Het Boek van Nu. November 1960. Het bezwaar dat G. Stuiveling in De tweede Van Ostaijen inbrengt tegen H. Uyttersprot, Paul van Ostaijen en zijn proza, is gelegen in het feit dat deze de werkwijzen van criticus en academicus te zeer vermengt. - P.H. Ritter Jr. onderkent in Ferdinand Huyck de ‘speelse natuur van deze kunst’, naar aanleiding van de nieuwe uitgave van Van Lenneps roman, verlucht met pentekeningen van Jo Spier.
Maatstaf. Oktober 1960. Nol Gregoor geeft een tot nu toe ongepubliceerd fragment van Nescio Uit Titaantjes. - F.K.H. Kossmann publiceert vier brieven van Gerrit van de Linde (De Schoolmeester) aan Van Lennep, gedateerd 5, 14, 16 en 20 januari 1834. - S. Vestdijk vervolgt zijn Gestalten tegenover mij (IV).
November. S. Vestdijk vervolgt Gestalten tegenover mij (V). - Annie Salomons geeft Herinneringen uit de oude tijd (XXI), over Jan Prins en August van Cauwelaert.
Roeping. September 1960. In de Kroniek verwijt Wim Zaal de jongste generatie, geen begrip te hebben van de poëtische techniek.
November. Nol Gregoor noemt in de Kroniek H.P.L. Wiessing naar aanleiding van diens Bewegend Portret, een figuur van uitzonderlijke importantie.
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. LXXVIII, Afl. 1. P. Minderaa maant in Zinvol en onzinnig gebruik van de term invloed in de poëziegeschiedenis tot grote voorzichtigheid bij het onderstellen van invloed van een dichter op een andere; die voorzichtigheid is z.i. niet betracht door Jac. Smit, als deze invloed van Bilderdijk op Marsman meent te kunnen aanwijzen. - P.J. Meertens publiceert Een brief van Cats aan Johan de Brune, aangetroffen in het archief van de Staten van Zeeland. - P. Gerbenzon maakt Enkele opmerkingen over uitgavetechniek bij Heeroma's uitgave van de Tweede Rose; hij waardeert veel in de door H. gevolgde gedragslijn, die hij de ‘historischfilologische’ noemt, maar ziet voordelen in een ‘filologisch-historische’ methode, die ook grafische bijzonderheden zonder rechtstreeks taalhistorisch belang in de transcriptie honoreert. - In een zorgvuldig etymologisch-lexicologisch artikel met een zeer lange titel herkent F. de Tollenaere een mnl. bâgen (met afleidingen) als voortzetting van een germaans werkwoord dat ‘(met woorden) strijden, twisten’ > ‘pralen’ betekende; dit verbum, dat ook in nieuwndl. dialecten sporen heeft nagelaten, gaat veelal schuil onder de hypercorrecte spelling behagen, enz. - Verder bespreekt De Tollenaere Nogmaals verandzaden, wegens nieuwe bewijsplaatsen daarvan uit Lede bij Aalst. - J.C. Arens vervolgt zijn Studies over nawerkingen van klassieken: twee elegieën van Ovidius, bewerkt door Mr. Johan Beets, en een elegie van Solon, bewerkt door Roemer Visscher naar de vertaling van Melanchthon. - Boekbeoordelin- | |
| |
gen: P.A.F. van Veen, De Soeticheydt des Buyten-levens (C. Kruyskamp); H.H.J. de Leeuwe, Meiningen en Nederland (W.Ph. Pos); M. de Vroede, Bibliografische Inleiding tot de Studie van de Vlaamse Beweging,
1830-1860 (F. de Tollenaere); Jan F. Vanderheyden, De Livius-vertaling van 1541 (P. Minderaa).
Levende Talen. Oktober 1960. E. Ternoo tracht in een artikel Over de compositie van ‘De Kellner en de Levenden’ enige grote lijnen door de roman te trekken. - Boekbesprekingen o.a.: A. Weijnen, Bloemlezing van Zestiendeeeuwse Taal (Jo Daan); Theodoor Weevers, Poetry of the Netherlands in its European Context (H.A. Wage, in het Engels); Van Dale, Groot Woordenboek3, afl. 12-16 (C.A. Zaalberg); L. Koelmans, De Nieuwe Taalgids, Register op de Jaargangen I-L (S.J. Lenselink); Wim J. Simons, Frederik van Eeden (H. Vogelesang); Gerard Brom, Schilderkunst en litteratuur in de negentiende eeuw (E. Ellerbroek-Fortuin).
Onze Taal. XXIX, Nr. 10 (Oktober 1960). Een redactioneel artikel Man spricht Deutsch komt op tegen al te grote tegemoetkoming aan duitse toeristen met vertaalde opschriften; een tweede, Taalpolitiek, bespreekt de rede van Dr. Zaalberg, aangekondigd NTg. LIII, 343. - F.C. Dominicus wil Het vooruitwijzende ‘er’ zoveel mogelijk vermeden zien, maar de redactie gaat daarin niet met hem mee.
Nr. 11 (November 1960). Onder de titel Wat een toestand geeft C. Kostelijk voorbeelden van een recent ‘artistiek-modieus’ gebruik van toestand in betekenissen als ‘ingewikkeld, verbijsterend voorwerp’. - J. Leenen uit in Straatnamen II ernstige bezwaren tegen het artikel van J.J.M. Bakker in het augustusnummer over de beklemtoning van zulke namen. - De burgemeester van Zandvoort geeft, aansluitende bij ‘Man spricht Deutsch’ in het vorige nummer, een nadere uiteenzetting van zijn gedragslijn tegenover Het Duits aan de kust.
De Vlaamse Gids. November 1960. Anthonie Donker publiceert met Kaïn en Abel een fragment uit zijn Ben ik mijn broeders hoeder. - M. Rutten bespreekt een aantal dichtbundels van de sedert 1955 publicerende jongeren in Diagonaal 1955-1960, o.a. werk van Paul Snoek en Pernath.
Dietsche Warande en Belfort. Oktober 1960. In Onomastica Neerlandica handelt J.L. Pauwels over twee van de vijf reeksen gepubliceerd door het Instituut voor Naamkunde te Leuven, resp. Nomina Geographica Flandrica (Studiën, Monografieën) en Toponymica. Bij de behandeling van de Nomina Geographica Flandrica wordt extra aandacht besteed aan M. Schönfeld, Waternamen in Nederland (1955). - Lieve Scheer schrijft over de vierde bundel van Gilliams' Vita Brevis in Elias, of de tragiek en de glans der verstening. - Piet Thomas behandelt de experimentele poëzie in Het experiment in Vlaanderen. - Over Marsmans moderniteitsperiode schrijft Martien J.G. de Jong in Marsman en de Vernieuwing.
November. Albert Westerlinck bespreekt in Literatuurgeschiedenis en Kritiek de dissertatie van Jozef Smeyers, Vlaams Taal- en Volksbewustzijn in het Zuidnederlands geestesleven van de 18e eeuw, voora1 nuttig als bibliografisch overzicht en als bijdrage tot de vlaamse cultuurgeschiedenis; voorts Herman Uyttersprot, Paul van Ostaijen en zijn proza, dat, volgens W., niet alleen getuigt
| |
| |
van een ‘ontzaglijke eruditie’, voornamelijk ten aanzien van het invloedenonderzoek, maar tevens van scherpzinnigheid in de analyse der Grotesken. - In de Boekbesprekingen laat Albert Westerlinck achtereenvolgens de revue passeren: Garmt Stuiveling, Willem Elsschot; Adriaan van der Veen, Maurice Roelants; J.C. Brandt Corstius, Gerard Walschap; Gerard Walschap, August van Cauwelaert en Paul de Wispelaere, V.J. Brunclair, alle deeltjes uit de reeks Monografieën over Vlaamse Letterkunde. Sub Bloemlezingen wordt aandacht besteed aan Karel Jonckheere, Gemini. Een eeuw gedichten in België; J. Decroos, Niederländische Gedichte aus neun Jahrhunderten en Literair Akkoord, bijeengebracht door Hubert van Herreweghen, P. Minderaa, Maurits Roelants en Adriaan van der Veen. Sub Vlaamse Bweging wordt behandeld o.a.M. De Vroede, Bibliografische Inleiding tot de studie van de Vlaamse Beweging (1830-60) en van dezelfde schrijver Juliaan de Vriendt in de politiek en de Vlaamse Beweging. De rubriek Bibliografie is vertegenwoordigd met R. Roemans-H. van Assche, Bibliografie van de Vlaamse Tijdschriften, waarvan thans de eerste twee afleveringen verschenen zijn, resp. Dietsche Warande en Belfort en De Vlaamse Gids. B. Ranke heeft veel lof voor de vlaamse pocket Vlamingen door Anton van Duinkerken.
Streven. XIV, Afl. 1. In Therapeutisch schrijverschap: Johan Daisnes heilsleer behandelt Fr. van Vlierden het werk van Johan Daisne.
Spiegel der Letteren. IV, 3. De samenspraak van Cornelis Crul naar Erasmus' Absurda komt voor, op enkele onbelangrijke verschillen na, in J.B. Houwaerts Sommare beschrijuinghe, waar het als tafelspel dienst doet ter gelegenheid van de Incomste van hertog Matthias in Brussel, zo deelt G. Degroote mee in Cornelis Cruls bewerking van Erasmus' Colloquium Absurda in een werk van Johan Baptist Houwaert. - H. Dyserink stelt in Crisis in de vergelijkende literatuurwetenschap het franse en het amerikaanse standpunt tegenover elkaar en wijst op de mogelijkheid van een synthese. - J. Smeyers geeft in de Kroniek een overzicht van De studie van de Zuidnederlandse letterkunde der 18e eeuw. - In Margine bevat: R. Lievens, Ruusbroec-Handschrift E; L. Roose, Voorlopers van de Dordtse bundel met schriftuurlijke refreinen; E. De Bock, Werk van Lucas d'Heere ontdekt (mededeling betreffende tapijttekeningen); O. Dambre, Justus de Harduwijns ‘Tot Phoebum’-sonnet; J.C. Arens, Hooft en Juvenalis; J. Donkers o.s.c., Een naamloos grafschrift van Vondel. - In de rubriek Boekbeoordelingen bespreekt G. De Smet de Textkritische Studien über den Roman d' Enéas und die Eneide von Henric van Veldeke door Cola Minis, bevattende drie vroegere opstellen van de Schr., thans in boekvorm verschenen; Gilbert Degroote heeft lof voor A. Weijnen, Bloemlezing van Zestiende-eeuwse taal; R.F. Lissens behandelt de veelzijdig opgezette en accuraat bewerkte Bibliografische inleiding tot de studie van de Vlaamse Beweging, 1830-1860 door M. De Vroede.
Tijdschrift voor Levende Talen. XXVI (1960), Afl. 6. In de rubriek ‘Kronieken’ bespreekt Fr. Closset de studie van Ada Deprez over E. du Perron, ‘Verhaal en Lezer’ van W. Blok, en het essay over Kinker, ‘De geharnaste dromer’, van J.A. Rispens. - De vraag Kende René Descartes de Nederlandse taal? is, zo deelt Fr. Closset mede, afdoend bevestigend beantwoord door Th. Oegema van der Wal in zijn boek ‘De mens Descartes’.
| |
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. XX, Nr. 8 (Oktober 1960). Oskar van der Hallen durft de vraag Heeft het Nederlands nog een toekomst in België? niet hoopgevend te beantwoorden.
Nr. 10 (December 1960). M. Gysseling geeft in een Schets van het ontstaan van de Frans-Nederlandse taalgrens een samenvatting van de gedachten die hij zich daarover heeft gevormd bij het samenstellen van zijn Toponymisch Woordenboek [hierboven voorlopig aangekondigd onder het hoofd ‘Oude toponiemen’]. - Op de in het vorige nummer gestelde vraag, Heeft het Nederlands nog een toekomst in België?, zijn enige reacties ingekomen, waarvan er vier in Nr. 10 zijn geplaatst. Twee inzenders zien de zaak even somber in als O. van der Hallen; de twee anderen zijn optimistischer, maar wijzen wel met nadruk op factoren die de voortgang in de goede richting belemmeren.
Spieghel Historiael van de Bond van Gentse Germanisten. Jaargang 2, Nr. 4 (September 1960). - A. Jacob geeft, naar aanleiding van Winfried Hofmann, ‘Das rheinische Sagwort’ (1959), Enkele beschouwingen over de ‘Zeispreuk’ en het ‘Sagwort’, waarin hij zijn eigen standpunt bepaalt tegenover Hofmann in kwesties als: omschrijving van het begrip, terminologie, vorm en inhoud, indeling, zegslieden, ordening van het materiaal bij publikatie, e.a., hij heeft zich met het onderwerp beziggehouden in een ‘licentieproefschrift’, en stelt zich voor, die studie uit te werken in zijn ‘doctoraalsproefschrift’ volgens in dit opstel aangeduide richtlijnen. - Boekbesprekingen: J.C. Brandt Corstius en Karel Jonckheere, De literatuur van de Nederlanden in de moderne tijd, door R.B.; Rico Bulthuis, Johan Fabricius, een schrijver en zijn werk, door A. Deprez; Martien J.G. de Jong, Verzen en vragen, een inleiding tot het lezen van gedichten, tweede druk, door A. Deprez.
Nu Nog. VIII (1960), Nr. 6. Herman J. Claeys pleit voor het Afrikaans als inspiratiebron bij het zoeken naar inheemse vervangingen van vreemde woorden. - Enige redactionele Uitspraaksprokkels hebben betrekking op bastaard-woorden en vreemde eigennamen, waaronder die van de koningin van België, Fabiola, die de redactie door Nederlands sprekenden op de tweede syllabe wil laten beklemtonen. - Verder o.a. een uitgebreide rubriek Brievenbus-Taaladvies.
Taalonderwijs. IV, Nr. 5 (November 1960). P. van Keymeulen zet zijn artikel over De Dramatische Initiatie bij het onderwijs voort met voorbeelden van spelthema's voor éen persoon en voor twee personen.
Ons Erfdeel. IV, Nr. 1 (September 1960). Van de inhoud, die uit een groot aantal vrij korte bijdragen bestaat, vermelden we het volgende: Nederlandse Geest en Levensruimte door de redacteur Jozef Deleu, een overzicht van de stand der nederlandse cultuur in Nederland, België en Noord-Frankrijk, in het laatste gebied ten zeerste bedreigd; een herdenking van René Despicht (E.H. Despicht) 1870-1960 door Willem Pée; een vervolg op de historische beschrijving van Taalstrijd en Vlaamse Beweging in Zuid-Vlaanderen door Luc Verbeke; een artikel van Fernand Lodewick over Pierre Kemp, gevolgd door enkele gedichten van Kemp met franse vertaling van André Plot; Nederland in Duitsland, vooral in het Rijnland en in het bijzonder in Kleef, door Josef Kempen; het derde vervolg op Quarante ans au service de la Flandre door J.E. Van den Driessche; Balans van 5 jaar werking voor Zuid-Vlaanderen in Nederland door Lieselot van Son.
| |
| |
Nr. 2 (December 1960). De redactie geeft met Stijn Streuvels wordt 90 (nl. op 4 oktober 1961) het ‘startsein’ tot een huldiging van Streuvels: er zijn bijdragen over hem van André Demedts, Pierre Berteloot, Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Antoon Vander Plaetse, Abel Coetzee. Luc Verbeke vervolgt zijn reeks Taalstrijd en Vlaamse Beweging in Zuid-Vlaanderen, J.E. Van den Driessche de zijne, Quarante ans au service de la Flandre. P.C. Paardekooper schrijft over De zegen van het ABN voor Vlaanderen. Verder verscheiden kleine bijdragen, verslagen en berichten.
Neerlands Volksleven. X, Nr. 4 (Herfst 1960). De aflevering is voor een groot deel gevuld met de toespraken op het congres ‘Volksgebruiken in deze tijd’, dat op 1 september 1960 in het Openluchtmuseum te Arnhem gehouden is, en waarvan H. de Visser onder de titel Over ‘Volksgebruiken in deze tijd’ in een museum een verslag geeft. A.J. Bernet Kempers heeft daar gesproken over Volkskunde en volksgebruiken in deze tijd, H. Mandos heeft Problemen rondom Brabantse volksgebruiken behandeld, en S.J. van der Molen heeft Een stem uit het noorden laten horen. - Verder zijn er verscheiden kleinere bijdragen, waarvan we alleen vermelden, zonder daarmee iets op de waarde van de niet genoemde af te doen, een van A. van Hageland, Isidoor Teirlinck en de doorbraak van de volkskunde, en een van S.J. van der Molen, die uit de dissertatie van Dr. Elemans, Woord en wereld van de boer, enige grepen doet van Volkskunde in een dialectstudie.
Bij de aflevering is gevoegd een Register van namen . . . voorkomende in de eerste tien jaargangen van Neerlands Volksleven, 20 bladzijden in twee kolommen, samengesteld door K. ter Laan.
Volkskunde. LXI (1960), Afl. 4. M. de Meyer heeft op een oude prent Een berijmde vertaling van Hans Sachs' ‘Schlauraffenlandt’ gevonden, die hij afdrukt met de tekst van Hans Sachs ernaast. - J. Theuwissen geeft een artikel, met tekeningen en een foto, over Een voertuig, dat op verdwijnen staat, en een ambachtsman (de slagkar en de wagenmaker) in het noorden van de Limburgse Kempen. - P.J. Meertens behandelt opzet en methode van De Oostenrijkse Volkskundeatlas, waarvan de eerste aflevering verschenen is. - Jules Bolckmans publiceert Allerhande recepten uit de XVIe eeuw, voorkomende in een notitieboekje uit een familiearchief; facsimile's van drie bladzijden uit het boekje zijn bijgevoegd. - In de ‘Kleine Mededelingen’ geeft Paul Lindemans toelichting bij de foto van een opgegraven Grafsteen van 1654 met ploeg. - Verder boekbesprekingen en tijdschriftenschouw.
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. XX, Afl. 2 (Oktober 1960). Een In Memoriam Daniel Brink Bosman (1888-1960), door S.P.E. Boshoff, opent de aflevering, waarin verder verscheiden redevoeringen staan die gehouden zijn in de jaarvergadering van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns, zomer 1960, o.a. een van P.J. Nienaber, Generaal Hertzog en ons Taalstryd. Vijf ervan handelen over de ‘Toekomsbeplanning vir die Akademie’; daaronder is die van Abel Coetzee over Die Toekomstaak van die Suid-Afrikaanse Akademie met betrekking tot die Bevordering van die Afrikaanse Taal- en Letterkunde. Voorts zijn opgenomen zeven ‘huldigingswoorde, ens.’ bij de toekenning van een erelidmaatschap, een erepenning, en vijf prijzen, waaronder een voor jeugdlectuur aan Sita (Mevr. A.J. de Kock), een voor taalwetenschap aan S.P.E. Boshoff en T.H. le Roux, een voor literatuurwetenschap aan G. Dekker en
| |
| |
F.E.J. Malherbe, en de ‘Hertzogprys vir Drama’ aan N.P. van Wyk Louw. - Onder de ‘Geesteswetenskaplike Bydraes’ geeft Fred. Oudschans Dentz een bladzijde als 4e aanvulling op de Van Riebeeck-Bibliographie (1753-1960). - In de rubriek ‘Kritiese Bulletin’ komt voor het eerst voor een overzicht van Publikasies in Noord- en Suid-Nederland op die Gebied van die Nederlandse Taalkunde en die Studie van die Nederlandse Letterkunde (in de eerste helft van 1960), verstrekt door het Instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Verder in deze rubriek een aantal, merendeels korte, boekbesprekingen; de uitvoerigste is die van J.L. De Belder, Jan Vercammen en Heinz Graf, Flämische Lyrik, door Elize Botha.
Het Tydskrif vir Wetenskap en Kuns zal in zijn totnogtoe bestaande vorm niet meer verschijnen: zie een mededeling daaromtrent onder ‘Aankondigingen en Mededelingen’.
Standpunte. XIII, Nr. 3 (April 1960). P. du P. Grobler schrijft over ‘literêre verwysingstegniek’ in de poëzie (Op de vooys . . . of nuwe liedere op ou deuntjies), T.T. Cloete over Oog en hand in Van Wyk Louw se poësie.
Nr. 4 (Junie 1960). In dit nummer staat de ‘Inougurele lesing’ van R. Antonissen afgedrukt over Die Christelike en die Tragiese, waarin o.m. Vondel's ‘Lucifer’ ter sprake komt. - T.T. Cloete schrijft Oor 'n paar verskynsels in Opperman se poësie n.a.v. Negester oor Ninevé. - In Bont en blou verdedigt E. Lindenberg Celliers' ‘Dis al’ tegen kritiek van H. van der Merwe Scholtz, geuit in zijn inaugurele oratie te Amsterdam in 1959 (‘In en om die gedig’). - F.I.J. van Rensburg bespreekt Nie vir geleerdes, een toneelstuk door N.P. van Wyk Louw in verband met de Uniefeesten geschreven.
Neuphilologische Mitteilungen. LX (1959), Afl. 4 (door verzuim eerst nu vermeld). Onder de titel Un moyen d'exprimer ‘ne dire/savoir absolument rien’ verzamelt onze landgenoot J.J. Beijlsmit uitdrukkingen van het model boe noch ba zeggen uit verscheiden westeuropese talen en het Russisch; hij wil in boe en ba interjecties zien, en kan dus niet instemmen met een andere verklaring, die uitging van de letternamen bij het leesonderwijs.
Etudes Germaniques. XV, Afl. 4. (Oktober-December 1960). In de rubriek ‘Bibliographie critique’ besprekingen van J.J. Mak, Rhetoricaal Glossarium en J. Meijer, Willem Anthony Paap, door P. Brachin; van Th. Weevers, Poetry of the Netherlands in its European context (zeer waarderend) door L. Fessard.
African Studies. XIX (1960), Nr. 2. In zijn Contributions to the Study of Creole sluit Marius Valkhoff inzoverre bij de theorie van Hesseling aan, dat hij op het ontstaan van het Afrikaans invloed toekent aan het gecreoliseerde Portugees (niet Maleis-Portugees als Hesseling), de taal die de slaven spraken. Het artikel, als Introduction betiteld, gaat verder de betekenis na die het woord creool in verschillende talen heeft, en de - portugese - etymologie ervan, en wijst op het algemeen linguistisch belang van de studie van creoolse talen. |
|