| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Zestiende-eeuwse rekenboeken.
Wel heel zelden zal in deze rubriek een dissertatie worden aangekondigd die in een faculteit van wis- en natuurkunde verdedigd is. Zo'n rara avis verdient te zijn het proefschrift waarop A.J.E.M. Smeur op 24 oktober 1960 aan de universiteit te Utrecht de doctorstitel heeft behaald, met Prof. Dr. E.J. Dijksterhuis als promotor: De zestiende-eeuwse Nederlandse rekenboeken (Nijhoff: 's-Gravenhage, 1960; 167 blz.). In de uitvoerige beredeneerde bibliografie, blz. 8-60, lopende van 1502 tot 1600, is te zien hoe groot de oogst is aan rekenboeken in de Nederlanden - want zo moet ‘Nederlandse rekenboeken’ in de titel worden verstaan - in de zestiende eeuw. Nederlandstalig zijn ze niet allemaal; er zijn veel franse bij, en enkele latijnse.
Het is hier niet de plaats om van hoofdstukken als ‘De rekenkundige bewerkingen’, ‘De praktische toepassingen’, ‘Enige bijzondere onderwerpen’ zelfs maar zeer beknopt de inhoud weer te geven, al laten ze zich ook door de niet-wiskundige aangenaam lezen. De twintigste-eeuwer ontmoet in die oude rekenboeken al hetzelfde type ‘verhaaltjessommen’ als waarmee hij in zijn jeugd te worstelen heeft gehad, en soms op rijpere leeftijd nog te worstelen heeft als assistent bij het huiswerk van zijn kinderen. Het zal wel dat type opgaven zijn waarop Dr. Smeur voornamelijk het oog heeft in stelling II bij zijn proefschrift: ‘De opgaven in de zestiende-eeuwse rekenboeken bevatten tal van gegevens, van belang voor onze kennis van het maatschappelijk leven van die tijd’.
| |
Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst I, Vormleer, 3e druk.
De drukken van Van Loey's Middelnederlandse Spraakkunst volgen elkaar op in een tempo, dat overtuigend bewijst hoe het boek wordt gewaardeerd. De Vormleer, indertijd het eerst uitgekomen, blijft de Klankleer een slag voor. De derde druk ervan (Wolters en De Sikkel; Groningen en Antwerpen, 1960; prijs f 7.50) is een heel weinig veranderde herdruk van de tweede. Zelfs van de schaarse en onschuldige zetfouten keren er sommige in de derde druk terug (blz. 39 Diemanse voor Diermanse; enige malen de afkorting Omp. voor Opm.). De wijzigingen bestaan in kleine aanvullingen in de aantekeningen in kleine letter, en een enkele inkorting in het ‘lichaam’ van een paragraaf. Het aantal bladzijden is dan ook zo goed als gelijk gebleven, X + 113 tegen X + 112.
| |
De familienaam ‘Liagre’.
Onder deze titel heeft Jos. L.M. Mullie een studie gepubliceerd in de Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, Jaargang XII (1960), Nr. 1. Als in de streken om de taalgrens, zo leidt hij zijn betoog in, Franssprekenden en Vlaamssprekenden naar elkaars gebied verhuisden, werd dikwijls een franse naam vervlaamst en omgekeerd een vlaamse naam verfranst. Een veel voorkomende om- of overzetting was deze, dat het vlaamse lidwoord het franse verving, b.v. Lepretre > Depreter, of omgekeerd, b.v. Deveughele > Leveugle. Het laatste nu heeft Liagre tot resultaat gehad. Met uitgebreid archiefmateriaal, voornamelijk ontleend aan parochieboeken uit de driehoek Kortrijk-Doornik-Rijsel, toont Prof. Mullie aan hoe eerst Dejaegher werd tot Lejaegher, en dan Lejaegher tot Liagre. De uitheems aandoende familienaam blijkt dus van vlaamse oorsprong te zijn.
| |
| |
| |
Bruijel en Elten-Bergh.
H.T.J. Miedema, die jeugdherinneringen heeft aan Zeddam en omgeving, heeft in de aanstaande terugkeer van Elten naar Duitsland aanleiding gevonden tot een brochure, getiteld Bruijel en de grensdialecten van Elten en Bergh (Hertz; Zuidlaren, 1960). Er staan heel wat biografische gegevens in over de thans 85-jarige Dr. M. Bruijel, die in 1901 promoveerde op Het Dialect van Elten-Bergh, een portret van hem buiten de tekst, en enkele fonologische opmerkingen over het dialect naar gegevens uit Bruijels boek. In een slotbeschouwing acht de auteur het vrij onvruchtbaar, na te kaarten over de vraag, of de omstandigheden en de gezindheid van de Eltenaren een werkelijke eenwording mogelijk zouden gemaakt hebben.
| |
Nederlands aan universiteiten buiten Nederland en België.
De NUFFIC, Netherlands Universities foundation for International Cooperation, heeft in het Engels, Frans, Duits en Spaans een brochure uitgegeven, waarvan de engelse titel luidt Dutch Chairs and Lectureships in Other Countries. Het is een overdruk uit een van de stichting uitgaand viertalig kwartaalblad. De samensteller ervan is Dr. W. Thys, zelf lector in nederlandse taal, letterkunde en cultuurgeschiedenis aan de universiteit te Rijsel in Frankrijk. Er staan heel veel wetenswaardige bijzonderheden in, chronologische, bio- en bibliografische, omtrent mensen die alom over de wereld Nederlands aan universiteiten doceren of gedoceerd hebben. Het zaakrijke boekje is kennelijk resultaat van zorgvuldige nasporingen en navraag, en de bewerker komt lof toe voor de moeite die hij eraan heeft besteed: goed bestede moeite voor een goede zaak.
De officiële, althans de meest gangbare naam van de ‘Foundation’ is engels, en dat zou een lezer ertoe kunnen brengen, de engelse versie als de meest authentieke te beschouwen en die in de eerste plaats ter hand te nemen. Doet hij dat, dan zal hij een wel heel ruime tegemoetkoming aan de engelstalige lezers opmerken in de behandeling van titels van boeken en artikels. Die worden namelijk, titels van boeken gecursiveerd en wel, van artikels romein tussen aanhalingstekens, uitsluitend in het Engels vermeld. Namen van periodieken als Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Nieuwe Taalgids verschijnen meestal in hun nederlandse vorm met een engelse vertaling erachter. Meestal, niet altijd. Als de Dietsche Warande en Belfort onvertaald wordt gepresenteerd, zal dat wel hieraan liggen dat die naam te hoge eisen stelde aan de vertaalcapaciteit. Maar de ‘angelsaksische’ lezer wordt rustig in de waan gebracht dat er een Royal Flemish Academy for Language and Literature bestaat, die Reports and Announcements publiceert, en dat een inleiding tot de filosofie van Sartre niet alleen door Prof. Presser in het Engels geschreven is, maar ook een nummer vormt in een reeks die Central Characters of Human Thinking heet.
In de spaanse en de duitse versie is meer verantwoord gehandeld. Daarin staan de titels van geschriften in de oorspronkelijke vorm met een vertaling, en namen van periodieken enz. blijven onvertaald. De franse bewerking gaat nog verder; die vertaalt noch het een noch het ander. Dat geeft aanleiding om te veronderstellen dat alleen deze van de vier geheel voor rekening komt van Dr. Thys, die immers het Frans volkomen beheerst en dus in het Frans zal geschreven hebben, terwijl dan de andere drie vanwege de NUFFIC zijn vertaald.
Als die veronderstelling juist is, kan Dr. Thys generlei blaam treffen, maar wel moet het bevreemding wekken dat de NUFFIC, een universitaire stichting, een zo onwetenschappelijke wijze van citeren en verwijzen met haar gezag dekt.
| |
| |
Bovendien had een gepaste mate van nationaal zelfrespect, in een publikatie die de nederlandse taal en cultuur in het buitenland wil dienen, de NUFFIC kunnen weerhouden van een tegemoetkoming, die ook díe engelstalige lezers voor wie het geschrift in de eerste plaats bestemd is, onjuist zullen achten.
| |
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
De inhoud van het Jaarboek 1959-1960 bestaat, als gewoonlijk, uit verhandelingen, levensberichten en verslagen. De eerste verhandeling is de toespraak waarmee de voorzitter, J.G. Bomhoff, de jaarvergadering van 1960 heeft geopend, Variaties over artikel 1, namelijk van de ‘Wet’ van de Maatschappij, het artikel dat het doel van de Maatschappij omschrijft: ‘de bevordering der Nederlandsche taal- en letterkunde, geschied- en oudheidkunde en schoone letteren’; zich beperkende tot de taal- en letterkunde en de schone letteren, wijst de spreker op verscheiden omstandigheden die in onze tijd de verwezenlijking van dat doel bemoeilijken. De tweede verhandeling, Persoonlijke onpersoonlijkheid, is eveneens ten gehore gebracht in de jaarvergadering, door G.A. van Poelje; de titel wordt nader toegelicht door de toevoeging Opmerkingen over ambtelijk taalgebruik. En dat de bijna twee eeuwen oude Maatschappij belangstelling heeft ook voor de allerjongste letterkunde, blijkt hieruit dat als derde verhandeling is opgenomen een lezing die Ad den Besten in een maandvergadering gehouden heeft over De poëzie van de jongste dichtergeneratie, te weten die van nà de ‘vijftigers’.
Levensberichten o.a.: Frederik Carel Gerretson, door Frank Gericke; Jozef van Mierlo, door Stephanus Axters, O.P.
| |
Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Het Jaarboek 1959-1960 bevat o.a. een Herdenking van Gerard Brom (24 bladzijden) door L.J. Rogier.
| |
Niederdeutsches Jahrbuch.
In de 82e jaargang (1959) van het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung staat o.m. een uitvoerig, rijk gedocumenteerd artikel van Richard Mehlem over Klaus Groths Beziehungen zur fiämischen und niederländischen Literatur: vertellingen en gedichten van Groth zijn door Vlamingen en Noordnederlanders vertaald; ook heeft hij in Nederland en Vlaanderen voordrachten gehouden en tot letterkundigen in de beide Nederlanden in vriendschappelijke betrekking gestaan. - Verder komt in de bundel voor een kort opstel van Walther Mitzka over van der Schuerens Teuthonista 1477 und seine Landschaft, welke ‘Landschaft’ hij enigermate tracht te bepalen met behulp vooral van moderne dialectgegevens; als we daar lezen dat ‘eine grundsätzliche Beurteilung [van de Teuthonista] bislang ausgeblieben ist’, krijgen we de indruk dat de dissertatie van Bellaard over de Teuthonista ('s-Hertogenbosch, 1904) aan M. niet bekend is. - G. de Smet levert een bijdrage Zu den sächsischen Wörtern in den Wörterbüchern von Kiliaan, waarin de nadruk valt op de verplichtingen die Kiliaan voor zijn saxonica heeft aan de Nomenclator Latino-saxonicus (Rostock, 1582) van Nathanael Chytraeus. - Ten slotte vermelden we een artikel van W. Pée, getiteld Brugse klanken vroeger en nu, die uit wat een boekje van 1868 vermeldt over het brugse taaleigen, afleidt dat het Brugs in de laatste anderhalve eeuw weinig gewijzigd is.
| |
| |
In de vorige jaargang, no. 81 van 1958, kwam een belangrijke bespreking voor van de eerste aflevering van Heeroma's Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden door Robert Bruch, die bezwaren heeft tegen de al te constructief-synthetische opzet.
| |
Oude toponiemen.
In de prachtig uitgevoerde reeks Bouwstoffen en Studiën voor de Geschiedenis en de Lexicografie van het Nederlands, uitgegeven door het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, is als nr. VI in twee delen (samen 1407 bladzijden; prijs B. fr. 1500) verschenen het door Maurits Gysseling samengestelde Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226). Wij komen binnenkort op deze belangrijke publikatie uitvoeriger terug.
| |
Nijmeegse neerlandistiek.
Er bestaat in Nijmegen een zeer actieve vereniging van studenten in de nederlandse letteren, die zich ‘het gilde Achter 't Vercken’ noemt. Dat gilde heeft de gelukkige gedachte gehad, bij zijn vierde lustrum, 26 mei 1960, Prof. Heeroma te laten spreken over een opgegeven onderwerp, nl. ‘de neerlandistiek aan de universiteit te Nijmegen’. Daaraan hebben wij een interessante rede te danken, die met wijde geografische en historische uitzichten over de hele neerlandistiek de nijmeegse daarin situeert en waardeert. Het ligt voor de hand dat de markante figuur van Van Ginneken een ruime plaats krijgt, maar ook Brom wordt in enige scherpe, wel wat haakse, trekken getypeerd. Molkenboer blijft op de achtergrond; de levenden evenwel, Asselbergs, Michels en Weijnen, die vermoedelijk onder het gehoor van de spreker zaten, krijgen beknopt, maar toch zonder veel reserve, hun plaats in het totale beeld.
De rede, getiteld De Nijmeegse nederlandistiek, is uitgegeven bij Van Gorcum & Comp.; Assen, 1960. In het kleine formaat waaraan die uitgeverij ons sedert 1956 bij redevoeringen leert wennen (bladspiegel 7½ bij 15 cm), beslaat hij 35 bladzijden. De prijs is f 1.50.
| |
Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen.
Het vorige nummer van deze Mededelingen, die bestemd zijn voor de medewerkers van de bureaus voor dialectologie en volkskunde, was in een enigszins feestelijk omslag gestoken wegens het zilveren jubileum van de afdeling volkskunde (zie NTg. LIII, 120). Dat feestelijk gewaad is gehandhaafd voor het in december 1960 verschenen nummer 12, omdat in dat jaar de commissie voor naamkunde 12½ jaar heeft bestaan. Het nummer bevat een groot aantal persoonlijke en zakelijke mededelingen, en voorts zijn de drie commissies gelijkelijk met bijdragen vertegenwoordigd: dialectologie met Wie zijn wij? door Jo Daan, een beschouwing over mogelijke invloed van migratie op gewestelijke taal naar aanleiding van het aantal im- en emigranten naar en uit Noord-Holland in de jaren 1953-1957; volkskunde met een overzicht over de gebruiken bij Het wisselen van de melktanden in Nederland en Vlaams-België door J.A. Baarspul; naamkunde met Iets over de Nederlandse familienamen door H. Buitenhuis, die het vooruitzicht opent op een overzichtige verwerking van numerieke en geografische bijzonderheden aangaande familienamen uit de gegevens van de volkstelling van 1947.
| |
| |
| |
Publikaties van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns.
In onze tijdschriftenrubriek wordt geregeld melding gemaakt van artikels die verschijnen in het Tydskrif vir Wetenskap en Kuns, het orgaan van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. Deze halfjaarlijkse periodiek pleegt bijdragen te bevatten van zeer uiteenlopende inhoud: de ‘alpha’ - en de ‘bèta’-wetenschappen zijn erin vertegenwoordigd, en ook personalia vinden er hun plaats. Voortaan zal dat anders worden. Te beginnen met maart 1961 wordt het oude Tydskrif vervangen door twee kwartaaltijdschriften, een Tydskrif vir Geesteswetenskappe en een Tydskrif vir Natuurwetenskappe, en het behoeft geen toelichting, dat alleen het eerste voor behandeling in de tijdschriftenrubriek in aanmerking zal komen. Verder zullen ‘die algemene openbare redes, in memoriams, huldigingswoorde, ens.’ in een Jaarboek worden afgedrukt, zodat de twee tijdschriften alleen zuivere wetenschappelijke bijdragen zullen bevatten.
C.B.v.H.
| |
Daniël Heinsius en Marsman.
Onder bovenstaande titel trekt D.J.P. Warners in het vierde nummer (september 1960) van Cartons voor Letterkunde (Moussault's Uitgeverij N.V., Amsterdam-C) een interessante parallel tussen Heinsius en Marsman, in ‘hun poging, bewust of onbewust, te ontkomen aan een al te bewuste levensinstelling, een poging om wat in de mens leeft en is, zo direkt mogelijk weer te geven, om leven en poëzie onmerkbaar in elkaar over te laten lopen’. Voor de Neerlandicus ligt de betekenis van dit - uiteraard min of meer toevallige - rapprochement vooral in de wijze, waarop Warners Heinsius' twee grote lofdichten, Hymnus oft Lof-sanck van Bacchus en Lof-sanck van Iesus Christus, karakteriserend bespreekt en doet uitkomen hoe in beide, na een geleerde inleiding, de intellectuele wijze van dichten wordt losgelaten voor de onmiddellijke beleving. In het eerste beleeft Heinsius in een ‘visioen van dionysische uitbundigheid en direktheid . . . het paradijs van het onmiddellijke: hij hoeft niet meer na te denken, hij hoeft niet meer te denken, maar wordt omhooggeheven, boven zichzelf, in het adembenemende van te zijn en te leven zonder reflectie’. De hymne op Christus voert, door bezinning op het Avondmaal, eveneens uit tot ver boven deze wereld: ‘parallel aan wat we in de Bacchushymne reeds lazen, springt de sterveling uit zijn vlees, en wordt hij “gans ontbonden” en de vreugde van het hiernamaals is nu reeds zijn tijdelijk eigendom. Voorbij de dogmatiek, voorbij het zinnend verstand, ligt de vrije vreugde van zijn en leven in Christo, reeds hier op aarde en tegelijkertijd er boven verheven en van het reflekterend denken bevrijd’. - Aan de hand van vier voorbeelden, twee uit het proza en twee uit de poëzie, toont Warners bij Marsman een soortgelijke vlucht aan ‘uit de overweging naar het direkte zijn, uit het denken naar een levensvorm die het denken
voorbijgestreefd is.’
| |
Jaarboek 1960 van ‘De Fonteine’.
Het tiende Jaarboek (1960) van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica De Fonteine te Gent is in zijn geheel gewijd ‘aan de honderdvijftigste herdenking van de geboorte van Dr. Hippoliet Van Peene’ op 1 januari 1811 te Kaprijke. Flor. Demedts bespreekt diens betekenis als pionier van het Vlaamse toneel onder de titel Dr. Hippoliet van Peene en de wedergeboorte van het Vlaams toneel in de 19e eeuw. Als proeve van Van Peene's
| |
| |
dramaturgische aktiviteit geeft W. van Eeghem diens eerste oorspronkelijke blijspel, Keizer Karel en de Berchemsche Boer (1841), nogmaals uit, voorzien van een inleiding en de nodige toelichtingen. Ada Deprez huldigt Van Peene als dichter van De Vlaemsche Leeuw door ‘het schetsen van de geschiedenis van [dit] lied, de tijdsomstandigheden en de aanleiding van zijn ontstaan, de juiste datering en de ondergane invloeden, zijn werking op vriend en vijand, en zijn uiteindelijk uitstijgen boven andere, in dezelfde tijd ontstane, en soortgelijke liederen tot algemeen erkend nationaal gezang’. Tenslotte maakt P. de Keyser enkele notities Bij een onbekend portret van Hippoliet van Peene (1843) door Hendrik Dillens; een fraaie reproductie van dit onlangs teruggevonden schilderij leidt aan het begin van de bundel de herdenking van Van Peene in. - Het Jaarboek is verkrijgbaar bij de archivaris van ‘De Fonteine’, Patijntjesstraat 187 te Gent (164 blzz.; 7 ill.; prijs 100 B.fr.).
| |
Akademiedagen XII.
Onder deze titel publiceerde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ‘verslag en voordrachten’ van de op 22 en 23 april 1960 te Haarlem gehouden Akademiedagen (Amsterdam 1960; 77 blzz.; 3 fig.; prijs f 5.-). Onder de vier opgenomen voordrachten zijn er twee, waarop wij gaarne de aandacht van onze lezers vestigen. Dom. A. Beekman O.S.B. geeft een overzicht van het Algemeen aspect van de voormalige abdij van Egmond als cultureel centrum (blz. 31-49). J.C. Brandt Corstius plaatst, onder de speels-cryptische titel Haarlemmerhout, Pall Mall en Maliebaan, de Camera Obscura in wat wij na het boek van Weevers het best kunnen aanduiden als ‘its European context’ (blz. 60-75).
| |
De ‘Max Havelaar’ in Melbourne.
Ook aan de Universiteit van Melbourne is het eeuwfeest van de Max Havelaar gevierd! Op 19 mei 1960 sprak Dr. R.P. Meijer daar in een openbare vergadering van ‘the Netherlands Cultural Committee’ over Max Havelaar 1860-1960. Zijn rede - uitgegeven door ‘The Dutch Section of the Department of Germanic Languages, University of Melbourne’ (19 blzz.; prijs 3/6) - zal ongetwijfeld succes hebben gehad. Meijer is er voortreffelijk in geslaagd, in kort bestek véél te zeggen en toch boeiend te blijven, zowel bij zijn overzicht van Multatuli's leven tot 1860 als bij zijn karakteristiek van de Max Havelaar. Interessant is vooral de betekenis, die hij voor de innerlijke samenhang van het boek aan de figuren van Droogstoppel en Wawelaar toekent. In beiden ziet hij ‘a perversion of Havelaar’ - bij Wawelaar zelfs tot in de naam. ‘Droogstoppel debases Havelaar's ideals to an extreme pedestrian level, Wawelaar debases them in a religious context. In the novel these three characters are linked, and the situations in which they appear are linked and are presented in such a way as to put one another in perspective. The question of whether this was done on purpose or by intuition is immaterial. Only the effect counts. And the effect is to give the book coherence, so that instead of being a rambling novel, it appears as a very well-constructed unity’ (blz. 17).
| |
Frans Erens in het Frans.
Met onvermoeibare ijver gaat Prof. Pierre Brachin, hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Sorbonne, voort met het wekken van belang- | |
| |
stelling voor onze literatuur in Frankrijk. Na zijn studies over de Muiderkring en over Jan van der Noot publiceerde hij thans als nr. 52-53 van La revue des lettres modernes (1960) een bloemlezing-in-vertaling uit de Vervlogen jaren van Frans Erens. De titel luidt: Un Hollandais au ‘Chat Noir’. Souvenirs du Paris littéraire 1880-1883; textes de Frans Erens, choisis et traduits par Pierre Brachin, avec la collaboration de P.-G. Castex pour les annotations (112 blzz.; prijs 8 NF). ‘Le Chat Noir’ was de naam van een Parijse artistenkroeg, later ook van de groep die daar haar centrum had. - Brachin's keuze en vertaling berusten op de recente her-uitgave van Vervlogen jaren door Harry G.M. Prick (Zwolse Drukken en Herdrukken nr. 29, Zwolle 1958). De vertaalde gedeelten, die alle betrekking hebben op Erens' contact met Parijse litteratoren en artisten, vindt men daar op blzz. 103-147, 158-163, 278-283, 288-291 en 293-296. Aan de bloemlezing gaat een vrij uitvoerige inleiding vooraf (blz. 4-35), waarin Brachin de figuur van Erens in het kader van de Beweging van Tachtig plaatst. Achtereenvolgens bespreekt hij: La ‘révolution’ de quatre-vingt; Le rôle des lettres françaises; Frans Erens: l'homme et l'oeuvre. Vooral het overzicht van de Franse invloeden in het tweede hoofdstuk is ook voor Nederlandse lezers interessant.
| |
Anton van Duinkerken over Vlaamse auteurs.
Als nr. 23 van de serie Vlaamse pockets (Uitgeverij Heideland te Hasselt, 1960) verscheen een bundel dagbladartikelen van Anton van Duinkerken over Vlaamse auteurs, onder de titel Vlamingen (157 blzz.). De keuze van deze artikelen - die geschreven werden tussen 1933 en 1959 en de Zuidnederlandse letterkunde bestrijken van Hendrik Conscience tot Albert Westerlinck - werd ‘niet zozeer bepaald door de letterkundige waarde van het toevallig besproken boek als door de mogelijkheid van het stuk om, in samenhang met de andere, een aanvullende bijdrage te leveren tot de kennis van de Vlaamse literatuur’. Het verrassende van de 24 korte besprekingen is, dat zij zo weinig blijken te dateren. Het eenvoudige, glasheldere en geestige betoog van Van Duinkerken voert ons vrijwel steeds snel naar een kernpunt, dat onder het lezen voor ons hernieuwde of verhevigde actualiteit krijgt. Als bijzonder geslaagd, ook qua ‘journalistieke literatuur’, noem ik b.v. de stukken over (een boek van) Conscience, Teirlinck, Brulez, Walschap. Maar het is moeilijk een keuze te doen. Wij kunnen er ons slechts over verheugen, dat deze besprekingen opnieuw - en nu in blijvende vorm - werden gedrukt. Zij zijn het waard!
| |
Bilderdijk-pocket.
In de Boeketreeks is als nr. 21 verschenen: Bilderdijk. Een overzicht van zijn leven en een keuze uit zijn werken door Martien J.G. de Jong en Wim Zaal (J.H. Kok N.V., Kampen 1960; 212 blzz.; 4 ill.; prijs f 1.50). De samenstellers hebben een originele en persoonlijke methode gevolgd, waarvan zij in de Inleiding rekenschap afleggen. Het leven van Bilderdijk werd door hen in zeven perioden ingedeeld, zodat het boekje zeven afdelingen telt. Elke afdeling begint met een korte inleiding, die bio- en bibliografische gegevens bevat en een toelichting geeft op de keuze der opgenomen gedichten; daarop volgt een kleine selectie uit Bilderdijks (gepubliceerde) correspondentie in deze periode; en aldus voorbereid vindt men dan tenslotte de verzen. In vele gevallen zijn slechts fragmenten opgenomen; ‘soms was het nodig dat bepaalde stukken van een nieuwe titel werden voorzien of door verklarende prozateksten onderling werden
| |
| |
verbonden’. - Voor en na deze zeven afdelingen werden als ‘intermezzi’ fragmenten opgenomen uit Bilderdijks geschriften in proza; ook deze zijn voorzien van een eigen titel en ‘soms zelfs onderling gekombineerd tot een nieuw geheel’. Achtereenvolgens brengen deze intermezzi de lezer in aanraking met: Bilderdijk als autobiograaf, Bilderdijk als schrijver over het dichterschap, Bilderdijk als verteller, Bilderdijk als taalgeleerde, Bilderdijk als voorloper van Jules Verne (Luchtreis), Bilderdijk als polemist, Bilderdijk als geschiedschrijver, Bilderdijk als denker over de mens. - Het behoeft geen betoog, dat deze caleidoscoop van 's dichters leven en werk zich niet leent voor wetenschappelijke doeleinden; de samenstellers zijn zich daarvan trouwens volkomen bewust. Maar ter kennismaking met Bilderdijk in al zijn veelzijdigheid en verscheidenheid is dit een bijzonder geschikt boekje, dat wij gaarne in veler handen wensen. Het werd met veel liefde en kennis samengesteld, en al kan het in zijn beknopt bestek Bilderdijk uiteraard niet werkelijk ‘omvatten’, het doet toch meer dan enkel tot hem inleiden: het slaagt er in, belangstelling te wekken, zowel voor zijn persoon als voor zijn werk.
W.A.P.S. |
|