correlatie bestaat tussen de pronomina in de tweede reeks en het telkens eerste adverbium in de eerste. Aan het persoonlijk vnw. het beantwoordt het lokale bijwoord er, aan de aanwijzende beantwoorden hier, daar; met de betrekkelijke vnww. correspondeert waar, dat op andere wijze functionerend ook voor het vragend pronomen in de plaats treedt. Ten slotte vraagt ook het onbepaalde vnw. om een correlaat. Dit is, consequent, ergens (‘ik denk aan iets’, ‘ik denk ergens aan’), en nergens. In de schrijfwijze hapert er iets aan de consequentie: men zou ergens, nergens niet moeten scheiden van het aansluitende bijwoord, maar het is de algemene praktijk dat we dit wel doen, een indicatie, zo lijkt het, dat voor het innerlijk ervaren deze onbepaalde adverbia een grotere zelfstandigheid bewaren dan de andere lokale bijwoorden, en zeker dan er, dat in de thans geldende schrijfwijze ongescheiden wordt geschreven, maar merkwaardigerwijze vroeger juist gescheiden, in tegenstelling met de meer concrete hier, daar, waar. Een aparte plaats in de reeks van de voornaamwoordelijke bijwoorden komt toe aan ervan, zowel wat de formatie als wat de schrijfwijze betreft. Van is normaal gesproken geen bijwoord. Conform aan de parallelle gevallen wordt het in de combinatie met er enz. als bijwoord gekwalificeerd; aldus b.v. bij Van Dale. Aaneenschrijven met het voorafgaande adverbium was ook vroeger geen uitzondering. Voor het Mnl. noemt het Mnl. Wdb. in een niet-correcte formulering het gebruik van van ‘als vnw. bijw.’ ‘beperkt’: ‘voor een goed deel is het door af vervangen’, een gebruik dat ook uit hedendaagse dialecten bekend is.
Een uitbreiding van ergens + bijwoord kan plaatshebben met anders: ‘ik denk ergens anders aan’ = ‘aan iets anders’. Een synoniem van ergens anders is elders; een corresponderende negatie (*nelders = nergens anders) ontbreekt. Het blijkt evenwel dat ergens anders en elders toch niet zo maar verwisselbaar zijn. Dit leert reeds aanstonds het boven aangehaalde voorbeeld: ‘omdat de gemeente het pand elders voor nodig had’. De reden zal zijn, dat in het eerste lid van voornaamw. bijwoorden, in casu in ergens voor, ergens anders voor, de lokale voorstelling verbleekt is, hetgeen niet geldt voor elders. Dit vindt hierin bevestiging, dat bij plaatsverwisseling van de delen substitutie weer wel mogelijk is: voor ergens anders, voor elders; hier is immers het lokale begrip weer duidelijk aanwezig.
Structurele ongelijksoortigheid openbaart zich andermaal, wanneer wij opmerken, dat elders zich laat verbinden met overal en met nergens: overal elders, nergens elders. Het alternatief is ook bij deze combinaties niet mogelijk. Elders heeft hier de waarde: ‘op welke plaats dan ook’, niet die van: ‘op een bepaalde, hoewel niet nader aangeduide plaats’.
Wij komen tot de a priori waarschijnlijke bevinding, dat met de structurele verscheidenheid semantische verschillen gepaard gaan. Bij deze laatste soort is ook te brengen, dat elders een grotere afstand veronderstelt dan voor ergens anders nodig is. Het zal b.v. niet gebruikt worden bij begrenzing binnen het huis waar iemand woont: ‘ik heb dat boek ergens anders weggezet, maar ik weet niet meer waar’. Ook in taalsoort bestaat er ongelijkheid. Heeft elders wel een plaats in het gewone spreken? Men zal niet licht zéggen, dat iemand ‘naar elders verhuisd’ is. Dit is administratie-taal. In dit geval zou trouwens het hele begrip pleonastisch kunnen schijnen: ‘verhuisd’ lijkt wel genoeg. Echter is dit inderdaad niet meer dan schijn, omdat ‘naar elders’ betekent: ‘naar een andere plaats’. Hetgeen dan weer de genoemde grotere afstand markeert.
Nijmegen, april 1960.
L.C. Michels.