| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
Juni. De Kroniek van de poëzie geeft een bespreking van G. Kouwenaar, De stem op de 3e etage door Piet Calis onder de titel Janus met het enkele aangezicht.
Juli. ‘Elsschots grootheid lag in zijn stijl’, verklaart S. Carmiggelt in Willem Elsschot. - Theun de Vries vervolgt zijn Meesters en Vrienden. - Mea Nijland-Verwey schrijft over Frederik van Eeden en zijn eerste vrouw. - Alfred Kossmann handelt in de Kroniek van de Poëzie over Victor van Vriesland in De gesmoorde stem.
| |
Maatstaf.
Juni. Het nummer is gewijd aan Annie Salomons - ter gelegenheid van haar vijfenzeventigste verjaardag - en bevat artikelen van o.m. Anton van Duinkerken, De herinneringen van Annie Salomons, Henriette L.T. de Beaufort, Herinneringen uit den ouden tijd en Evert Straat, Heureux qui comme Ulysse a fait un beau voyage.
| |
Het Boek van Nu.
Juli. Garmt Stuiveling geeft een Bij de dood van Willem Elsschot. - In Jan Engelman bespreekt P.H. Ritter Jr. de naar aanleiding van de zestigste verjaardag van de dichter uitgegeven Verzamelde Gedichten alsmede de monografie over de dichter van Jan Cartens. - Pierre H. Dubois acht in Talentvol, maar niet overtuigend, de personages in de nieuwe roman van Hella Haasse, Cider voor arme mensen, te zeer ‘gecomponeerde verbeeldingen van ideeën-conglomeraten’. - P.H. Ritter Jr. is van mening, in Een nieuwe schrijfster met een eigen stijl, dat Inez van Dullemen met haar verhalenbundel De Schaduw van de Regen bezig is een nieuwe novellistiek te scheppen. - L.H. Mosheuvel verwerpt wetenschappelijke methode en stijl van S. Dresden, De literaire getuige.
| |
Roeping.
Juni. Hubert Michaël meent in The third man dat sonnet door Kloos gepubliceerd op het overlijden van mr. A.D. de Vries, oorspronkelijk geschreven is op de dood van Jacques Perk. - Bernard Kemp verzorgt de Kroniek, Nederlands proza in Vlaanderen 1959, waarbij o.m. ter sprake komen De Nikkers van Van Aken, Lucinda en de Lotoseter van M. Gijsen en diens novellenbundel Mijn Vriend de Moordenaar en De Neusvleugel der Muze van Johan Daisne.
| |
De Nieuwe Stem.
Juni-Juli. Het nummer is geheel gewijd aan de Max Havelaar en bevat de volgende artikelen: W.F. Wertheim, Havelaar's tekort; B. Droogstoppel, Een - bijna - vergeten hoofdstuk; P. Spigt, Lothario zal toch hangen!; G.J. Resink, Max Havelaar leeft in Indonesië; J.J. Buskes,
| |
| |
Dominee Wawelaar; J.B. Charles, Het Bataafse christendom; Th. van Tijn, Droogstoppeligheden; W.F. Wertheim, Kijkje in Lebak na honderd jaar.
| |
Ontmoeting.
Mei-Juni. In Poëtologisch Kommentaar analyseert Ad den Besten het gedicht Het Beeld van Paul Rodenko.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
LXXVII, Afl. 4. Martien J.G. de Jong behandelt in Willem Bilderdijk en Pietro Metastasio twee onuitgegeven treurspelen, waarin Bilderdijk Metastasio heeft willen navolgen, maar weinig geslaagd is wegens het conflict tussen zijn romantische aanleg en klassicistische traditie. - G.A. van Es ziet in De compositie van Gorters Mei geen eenheid: het tweede boek sluit op het eerste weinig of niet aan, en het derde kan alleen gelden als een afsluiting van het eerste, niet als een afronding van het geheel. - K.F. Proost vervolgt en besluit zijn artikel over W.G. Hondius van den Broek, dat voornamelijk gegevens uit een briefwisseling van H.v.d.B. met Frans Coenen verwerkt. - In Apolloos Aanspraack in het liedboek ‘Apollo’ heeft, zo toont J.C. Arens aan, Breero benut Van Mander's ‘Wtlegghingh’ en Florianus' vertaling van Ovidius' Metamorphosen. - Van een reeks Studies over nawerkingen van klassieken, door dezelfde J.C. Arens opgezet, bevat deze aflevering er twee: Roemer Visscher vertaalt twee elegieën van Ovidius, en Vleyshuys en Knielsvat: Martialis, Roemer Visscher en J. Is. Pontanus; deze Pontanus heeft een latijns, naar Martialis gevarieerd lofdicht op R.V. gemaakt, en van een quick van Roemer, dat op zijn beurt onder invloed van Martialis staat, het slot in het Latijn vertaald. - Boekbeoordelingen: G. Achten en H. Knaus, Deutsche und niederländische Gebetbuchhandschriften der Hessischen Landes- und Hochschulbibliothek Darmstadt, door G.I. Lieftinck; Gerard Brom, Vijf studies, door P.J. Meertens.
| |
Taal en Tongval.
XII, Afl. 1 en 2. Het dubbelnummer begint met een gelukwens van P.J. Meertens voor Mej. Dr. Ha. C.M. Ghijsen, die 75 jaar is geworden in november 1959, en het besluit met een artikel van dezelfde over Een Middelburgse dialectbrief uit 1795. Verder is er van J. Naarding, onder de titel Sociologische dialectografie, een bespreking van Elemans' boek over Huisseling, maar de overige inhoud aan artikels stempelt de aflevering tot een ‘fries nummer’, waarvoor de medewerkers kennelijk van redactiewege zijn aangezocht, en meestal ook, blijkens uitlatingen van sommige auteurs, hun taak ongeveer hebben toegewezen gekregen. J.H. Brouwer opent de rij met een overzicht van De ontwikkeling van de dialectstudie in Friesland.- G. van der Woude zet de verhouding uiteen tussen Standaardtaal en dialekt in Friesland. - K. Fokkema zou de taaltoestand in de friese steden behandelen, maar heeft zich, om goed verantwoord te zijn, beperkt tot de Taalverhoudingen in Leeuwarden, die hem het best bekend zijn. - H.S. Buwalda en H.T.J. Miedema geven iets Uit en over Friese dialectteksten; de eerste heeft Het Bildt voor zijn rekening genomen, de tweede Hindelopen, Schiermonnikoog en Terschelling. - K. Heeroma draagt een dialectgeografische studie bij over Uieren (het zwellen van uier en spenen van de koe tegen het kalven) in het Fries, en gaat daarbij uitvoerig in op de etymologie van éen van de friese woorden voor dat begrip, nl. antsje. - Een etymologisch artikel is ook dat van W.J. Buma over De geschiedenis van het woord kreen ‘kieskeurig’, door de auteur in Zuid-Holland opgevangen, maar hier in anglofries verband geplaatst. - P. Gerbenzon maakt Enige opmerkingen over het voorkomen van
| |
| |
riocht naast riucht in de Oudfriese oorkonden. - Twee van de vier bladvullingen sluiten zich aan bij het algemene onderwerp: Ds. J.S. Bakker, de dichter van het Terschellinger volkslied, door H.T.J. Miedema, en Fries en Nederlands, door Jo Daan, die aandringt op een onderzoek naar de nederlandse woorden in het Fries. - Kroniek van Jo Daan en Tijdschriftenschouw van Jo Daan en G. Winnen.
| |
Levende Talen.
Juni. P.J. Vinken beziet in Aan d'overkant, is 't zalig land de prent van Jan Luiken waarbij Pieter Huygen een emblema heeft gemaakt, enigszins anders als P.v.d. Meulen in de jongste december-aflevering (vgl. NTg. LIII, 124). - A. Sassen wijdt een uitvoerig artikel aan Een nieuwe fonologie, die van Cohen-Ebeling-Eringa-Fokkema-Van Holk. - Ant. G.J. Erftemeijer pleit voor Systematische lexicologie voor de middelbare school, ook in de hogere klassen. - Boekbeoordelingen o.a.: Afrikaanse Taalatlas, afl. 1, door G. Kloeke; W.M.H. Hummelen, De sinnekens in het rederijkersdrama, door B.H. E(rné); G.J. van der Keuken en C.A.G. Planije, Verzorgd Nederlands. Stijlfouten, Spelling, Brieven en Verslagen, door C.A. Z(aalberg); J.A. Meijers, Allerlei Taalkwesties, door J.v.d. S(chaar); onder ‘Schoolboeken’ een uitvoerige bespreking van A. Sivirsky, Het beeld der Nederlandse literatuur, door H.A. Wage.
| |
Onze Taal. XXIX, Nr. 6-7 (Juni-Juli).
Van S. Witteboon, hoofdredacteur Radio-nieuwsdienst A.N.P., is afgedrukt de voordracht over De Radionieuwsdienst en de Nederlandse taal, gehouden in de jaarvergadering van de vereniging ‘Onze Taal’ op 21 mei 1960.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Juni-Juli. Ernest Claes geeft het slot van Het ontstaan van een boek, handelend over de ontstaansgeschiedenis van De Witte. - Albert Westerlinck geeft een In memoriam Willem Elsschot, waarin hij Elsschot tekent als een figuur die bewust buiten het litteraire verkeer stond. Voorts geeft Schr. een indruk van de werken die Elsschot bewonderde.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
XIII, No. 12. In de rubriek betoog oordeelt H(ubert L(ampo) gunstig over Jan Ceuleers' verzetsroman ‘De zoveelste Illusie’ (Jan Ceuleers doorbreekt de stiltemuur).
| |
De Vlaamse Gids.
Juni. Karel de Clerck toont aan in Arij Prins en ‘De Heilige Tocht’ dat Boutens in niet geringe mate heeft bijgedragen tot de verspreiding van Prins' De Heilige Tocht.
Juli. Herman Teirlinck schrijft een Requiem bij de uitvaart van Willem Elsschot. - M. Rutten wijdt een uitvoerige bespreking aan Lucebert, wiens poëtisch kunnen hij lokaliseert tussen ‘mislukking’ en ‘uitzonderlijke top.’
| |
Streven.
Jrg. XIII, deel II. Juli. B. van Vlierden schrijft een In memoriam Willem Elsschot.
| |
Nova et Vetera.
XXXVII, No. 6. A. Keersmaekers handelt in Taalinzicht over de Studie van taalschat en stijl in de lagere cyclus van de humaniora. - L. de Pilleceyn stemt in met het negatieve oordeel van de schoolleerlingen t.a.v. Vondels Lijckklacht aen het Vrouwekoor in de rubriek Overzicht van Tijdschriften, sub Moderne Talen.
| |
| |
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde.
1959, Afl. 11-12. J. De Baets o.p. stelt de vraag Is ‘Het Lam Gods’ een geschilderd mysteriespel?, en komt na een uitvoerige beschouwing van het retabel in al zijn onderdelen tot een bevestigend antwoord, al is geen mysteriespel bekend dat in zijn geheel Van Eyk tot voorbeeld zou kunnen gediend hebben. - Een groot deel van de verdere inhoud van de aflevering bestaat uit Verslagen over de Academische prijsvragen 1959 en over de toekenning van de Jozef Vercoullieprijs; uit de eerste blijkt o.a. dat we de publikatie mogen tegemoetzien van een zeer omvangrijke studie over de Syntaxis van de gesproken taal te Aalst en in het land van Aalst in de XVe, XVIe en XVIIe eeuw, en van een wat minder uitvoerige, hoewel ook vrij lijvige, over Carry van Bruggen, haar leven en literair werk.
| |
Leuvense Bijdragen.
XLIX (1960), Afl. 3-4. P. Wessels levert een bijdrage Zur Struktur der sprachlichen Komik, woordspelingen en komische rijmen, met duitse voorbeelden en verwijzingen naar duitse vakliteratuur. - H.T.J. Miedema schrijft over Achttiende-eeuws Fries, naar aanleiding van de door J.H. Brouwer uitgegeven verzen van Derk Lenige en andere Makkumers (zie NTg. LII, 283), waarvan hij de taal vergelijkt met die van andere 18e-eeuwse friese geschriften. - Robrecht Lievens demonstreert Het Duits Sukses van de Dietsche Doctrinale aan een berijming in ripuarisch dialect, een nederduitse berijming, en een totnogtoe niet bekende prozabewerking van Erhart Gross, Neurenberg, die bewaard is in drie handschriften (een daarvan de autograaf van 1443) en vier incunabelen. - J.A. Mulders geeft een oplossing voor Een muzikale Puzzle in een Middeleeuwse Tekst, nl. de waarde van de tonen delasol, gamut en are, waarvan de eerste vreugde symboliseert, de andere twee droefheid.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen.
XXVI (1960), Afl. 1. In de rubriek ‘Kronieken’ kondigt Fr. Closset enige nieuwe boeken aan op het gebied van de Nederlandse letteren.
Afl. 2. In E. du Perron en Boris Pasternak herinnert Fr. Closset eraan dat Du Perron de aandacht vestigde op Pasternak al 25 jaar voordat deze de Nobelprijs kreeg.
Afl. 3. Onder ‘Kronieken’ wordt Frederik van Eeden herdacht door Fr. Closset.
Afl. 4. ‘Kronieken’: Fr. Closset publiceert Twee brieven van Arthur van Schendel aan Professor René Verdeyen. J. Leenen bespreekt onder Nederlandse Taalkunde de volgende publikaties: J. Goossenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het Noordwesten van de Kempen (wat van het nu volledige werk verschenen is na de eerste drie afleveringen, die in een vorige jaargang door dezelfde recensent zijn behandeld); uitvoeriger M.J. de Vriendtde Man, Bijdrage tot de kennis van het gebruik en de flexie van het werkwoord zullen in de 16de eeuw en J.F. Vanderheyden, De Livius-vertaling van 1541 (bij het laatste ernstige aanmerkingen op compositie, taal en stijl); verder R. Lievens, Jordanus van Quedlinburg in de Nederlanden en G. Schmook, Een Parijse ‘beau’ onder Antwerpse ‘jolikes’.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XX, Nr. 5 (Juni). J. Noterdaeme bestrijdt de hypothese van Van Mierlo, dat Maerlant van De Spiegel Historiael de derde partie oversloeg en de vierde afbrak om gezondheidsredenen, en schrijft dat
| |
| |
verloop van zaken toe aan de verwikkelingen tussen Floris V van Holland, Maerlants opdrachtgever, en Gwijde van Vlaanderen. - J. Behets beschrijft van Het ‘Germanisme’ in de Vlaamse Beweging (1840-48) het 2e Deel (1845-1848). - In het artikel van J.W. Smit Over Prof. Geyl's 3e deel van ‘De Nederlandse Stam’ komt veel waardering uit, maar worden ook enkele bezwaren geopperd.
| |
Nu Nog. VIII.
Nr. 3 (Mei). Van Willem Pée, de voorzitter van de V.B.O. (Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal), is de inleiding opgenomen die hij geschreven heeft bij J. Veering, Spelenderwijs (zuiver) Nederlands (aangekondigd NTg. LIII, 119). - J. Verhasselt geeft voorlichting omtrent het gebruik van Moeten, hoeven, mogen. - Onder ‘Ontvangen boeken en brochures’ besprekingen van J.A. Meijers, Allerlei Taalkwesties en G. Defoin, Woordenlijst van Mijnvaktermen door J. V(erhasselt), en een niet ondertekende van de uitgave van het Nederlands Normalisatie-instituut Benamingen van elektrische machines. - Verder een vrij uitvoerige rubriek Brievenbus-Taaladvies, en verscheiden kleine stukjes, merendeels van zakelijke inhoud.
Nr. 4 (Juli). Willy Driessen schrijft over De A.B.N.-Kernen bij het voortgezet onderwijs en in de jeugdbeweging. - Jo Dejaeger-Wolff legt het Jaarverslag over 1959 van de V.B.O. af. - Van J. L(eenen) enige Uitspraaksprokkels naar aanleiding van vragen. - Brievenbus-Taaladvies, een paar boekaankondigingen, kleine bijdragen en zakelijke mededelingen.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns.
XX, Afl. 1 (April 1960). H.J.J.M. van der Merwe heeft Die tweeklanke en verkleinwoorde by Van Riebeeck nagegaan aan de hand van de kaapse tekst van het Daghregister, en meent, in afwijking van Kloeke, dat de diftongering (tot ij en ui) niet kant en klaar naar Zuid-Afrika is meegenomen, maar zich daar pas goed heeft doorgezet; een overeenkomstige voorstelling geeft hij van de ontwikkeling der verkleinwoorden via een stadium met -je tot het type bakkie, koppie, fluitjie. - F.I.J. van Rensburg behandelt als Nuwe rigtings in die taalwetenskap de ‘Algemene Taalkunde’, de ‘Strukturele Taalkunde’, en als uitvloeisel van die twee de richting die hij noemt ‘Taalwaardebepaling’, de stilistiek. - P.J. Nienaber heeft de Bronnegids by die studie van die Afrikaanse Taal en Letterkunde over 1959 verzorgd. - Boekbesprekingen o.a.: Abel J. Goetzee, Teenstellings in die Taal, door H.J.J.M. van der Merwe; twee vakwoordenboeken, een Poskantoorwoordeboek en een Skoenlapperlys, door H.J. Terblanche, directeur van het ‘Vaktaalburo’ van de Akademie; een derde, het Bouwoordeboek, door dat Vaktaalburo bewerkt, wordt door J.S.B. Marais besproken.
| |
Tydskrif vir Letterkunde.
X, No. 2. Waarover en Waarom ik schrijf, luidt de titel van een autobiografisch opstel van André Demedts. - B. le Roux schrijft over Die fatummotief in Leipoldt se dramas. - Jozef Deleu vraagt aandacht voor De Nederlandse Letterkunde in Zuid-Vlaanderen (d.i. Frans-Vlaanderen).
| |
Tydskrif vir Volkskunde en Volkstaal.
XVI, Afl. 2 (Maart 1960). J. Smuts publiceert 'n Ontleding van twee vroeë Afrikaanse briewe, daterend van 1837 en 1839, te voorschijn gekomen uit het Kaaps Archief.
| |
English Studies.
XLI, No. 3. In dit nummer komt een artikel voor van
| |
| |
G. Scheurweghs over English Grammars in Dutch and Dutch Grammars in English in the Netherlands Before 1800.
| |
Ons Geestelijk Erf.
1960, Afl. 2. Robrecht Lievens geeft een overzicht van de handschriften, waarin De origine monasterii viridisvallis van Henricus Pomarius (‘een van de beste verhalende bronnen van de geschiedenis van het beroemde klooster Groenendaal en van zijn eerste bewoners’) werd overgeleverd.
| |
Neophilologus.
XLIV, Afl. 3. J.C. Arens verduidelijkt of verbetert enkele plaatsen in Poliphemus Claegh-liedt van P. Lenaerts naar de prozavertaling van Ovidius' Metamorphosen van Florianus, waarbij Lenaerts nauw aansluit. - Hugo Bekker vergelijkt The Religio-Philosophical Orientations of Vondel's ‘Lucifer’, Milton's ‘Paradise Lost’ and Grotius' ‘Adamus Exul’: hij herleidt het verschil tussen Vondels Luciferfiguur enerzijds - waarin hij, in tegenstelling met W.A.P. Smit, niet een zwakkeling wil zien - en die van Milton en Grotius anderzijds, op katholieke tegenover protestantse beschouwingswijze van de afvallige aartsengel. - L.C. Michels geeft enige aantekeningen bij de door P. Maximilianus O.F.M. Cap. bezorgde uitgave van vertalingen van Het Stabat Mater in het Middelnederlands.
| |
Us Wurk. (Meidielingen fan it Frysk Ynstitut oan de Ryksuniversiteit to Grins).
Jrg. IX, Afl. 2 (Juni 1960). F. van Coetsem maakt Enkele kanttekeningen bij een nieuw werk over de fonologie van het Fries, dat van Cohen-Ebeling-Eringa-Fokkema-Van Holk (daarbij veronderstellende, zonder twijfel terecht, dat het Fries door de voorlaatstgenoemde van het vijfmanschap is behandeld) en betrekt op sommige punten ook het Nederlands erin. |
|