De May zijn hoverdij
Tegenover de verklaring die Dr. W.A.F. Janssen, NTg. LII, 333 vlgg., gegeven heeft van het May in Spa. Brab. 953, heeft Dr. Mak, NTg. LIII, 203 vlg., het opgenomen voor may = ‘made’, en dat wel met groter stelligheid dan vroegere interpretatoren, die niet meer dan vragenderwijs die opvatting hadden voorgedragen: zie het overzicht bij Janssen, 333. De zegswijze zo arm als een maai, thans in Antwerpen bekend, was ‘vroeger wellicht algemeen’, meent Dr. Mak. Maar zelfs al kon dat ‘wellicht’ vervallen, en stond het vast dat die zegswijze vroeger zo gewoon was als tegenwoordig zo arm als een kerkrat of zo arm als Job, beide door Mak vermeld, dan zou zijn verklaring eerst dan volkomen overtuigend zijn, als tevens vaststond dat het woord may ook buiten het verband van de zegswijze zo arm als een may onmiddellijk begrepen werd als ‘kale meneer’ of ‘armoedzaaier’. Dat nu spreekt niet vanzelf. Het zou immers tegenwoordig op zijn minst gedurfd aandoen, zomaar te spreken van b.v. de kerkrat z'n branie, terwijl een Job z'n lef eenvoudig onverstaanbaar zou zijn. Mutatis mutandis kan ook neet niet zomaar uit de door Mak en zijn voorgangers ter illustratie aangevoerde uitdrukking een kale neet worden losgerukt in b.v. de neet z'n opschepperij.
Dat is éen bezwaar. Er is nog een ander. Men kan Ts. XLVI, 262 vlg. het verslag vinden van een onderzoek naar de vormen van woorden met j < d, of, voorzichtiger geformuleerd, met j in de plaats van d na velaire klinker (type rooie, goeie, kwaaie dus) in de Spa. Brab. Daar blijkt dat zulke vormen - en may < made zou er zo een zijn - door Breero nergens in de mond van Amsterdammers, maar uitsluitend in de mond van de Antwerpenaar Jerolimo gelegd worden. Of hij daarmee de toenmalige amsterdamse werkelijkheid weergeeft, is niet zeker; er is zelfs goede reden om dat te betwijfelen: de voorbeelden van gelijktijdige en zelfs oudere j-vormen in het W.N.T. i.v. made II zijn, zoals Dr. Mak mij in een brief van 2 december 1959 heeft doen opmerken, geenszins specifiek brabants. Maar dat doet hier minder ter zake; in dit verband is meer van belang dat may < made, gesproken door de Amsterdammer Robbeknol, afwijkt van de strikte ‘regel’ die Breero te dezer zake volgt, en het zou wel niet onmogelijk, maar toch zeer opmerkelijk zijn, als hij zich net in dat ene woord may had vergist.
Geen van de twee bezwaren is bepaald onoverkomelijk. Maar de twee samen maken het toch gewenst, ter zake van may = ‘made’ niet verder te gaan dan de voorzichtige, vragende aarzeling van de oudere interpretatoren, en de kans open te laten voor een meer overtuigende verklaring. Die ik helaas niet geven kan.
C.B.v.H.