De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdNieuwe varianten bij Anna BijnsHet 16de-eeuwse handschrift 131/102 van het Bisschoppelijk Seminarie te BruggeGa naar voetnoot1) bevat op fol. 55vo-70ro vier reeds bekende gedichten van Anna BijnsGa naar voetnoot2): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Fol. 55vo-57vo: Een gheestelick Referein voor een nieu JaerBegin: Staet vp gaet vute ghy dochtere van ysrahel Stok: Offert den nieuwen conninck nieuwe vruchten Dit refrein komt ook voor bij Bogaers-Van HeltenGa naar voetnoot3) en bij K. RuelensGa naar voetnoot4). Wegens de vrij sterk afwijkende versie in ons handschrift, laten wij het gedicht hier in zijn geheel volgenGa naar voetnoot5):
Ga naar margenoot+ Een gheestelick referein voor een nieu jaer
1.[regelnummer]
Staet vp, gaet vute, ghy dochtere van Ysrahel,
Die brudegom compt, rasch gaet hem te ghemoeten;
Hy compt hu zachmoedich, niet wreet of fel:
Een kindeken zeer cleine, niet om verzoeten.
5.[regelnummer]
Gaet nv voort crebbeken ende wilt hem groeten;
Al eyst dat ghy hu zeluen vol mesdaden ziet,
Met vullen betrauwen valt hem ten voeten,
Roupt om gracie, hy en zal hu versmaden niet,
Want vut hem die fonteyne der ghenaden vliet.
10.[regelnummer]
Belydt hu zonden, wilt niet ouerterden meer,
Hy zal hu ontladen, zyt ghy verlaeden yet,
Die hem besniden liet in zyn ionghe leden teer.
Om onse mesdaeden, die hem deden zeer,
Heeft hy willen voor ons weenen ende zuchten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.[regelnummer]
Gaet te Bethleem, maer laet hu quaede zeden eer;
Offert den nieuwen Conninck nieuwe vruchten.
Den nacht es voorby, den dach beghint te naekene;
Mestroosteghe, ontfanct een nieuwe verblidinghe;
Het es nv tyt vuten slaep te ontwaekene.
20.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Zecht de dochter van Syon, huer naect beuridinghe,
Esayas brinct ons een nieuwe tydinghe:
Een zuuer maechdekin heeft een kint ghebaert,
Den nieuwen Adam naer Paulus belydinghe.
Pays ende rechtuerdicheit zyn tsaemen ghepaert,
25.[regelnummer]
In een minnelick cussen zyn zy vergaert.
Daer es gheopenbaert een nieuwe sterre,
Die verstroyde schapen werden by een bewaert,
Die herderen saeghen tnieuwe licht van verre,
Compt, gheestelick, werrelick, niemant en merre,
30.[regelnummer]
Edel, onedel, vut steden ende ghehuchten,
Compt alle die gheuallen zyn vander kerre,
Offert den nieuwen Conninck nieuwe vruchten.
Den quaetsprekende mont wilt van hu werpen snel,
Den nieuwen Heere met nieuwe tonghen
35.[regelnummer]
Speilt een nieu liedeken vp der haerpen spel.
Verhuecht inden gheest, oude metten jonghen;
Goliad es versleghen, tserpent es bedwonghen,
Van Dauids zeghen houtmen nv memorie,
Dinghelen hebben nv een nıeuv liet ghesonghen,
40.[regelnummer]
Den goetwilleghen pais ende Gode glorie.
Ga naar margenoot+ Thuwelick es ghemaect in dupperste consistorie,
Der drieuuldicheit wort es neder ghedaelt
In die zuuerlicste aerde, looft die ciborie.
Een nieuwe lucht es in die duusterheit ghestraelt,
45.[regelnummer]
Het verloren schaep es vonden, het rensoen betaelt,
Die zonne es vp, wech stinckende luchten.
Compt, verloren zone, al hebt ghy langhe ghedwaelt,
Offert den nieuwen Kueninck nieuwe vruchten.
Trect vut den ouden mensche, vernieut metten gheeste,
50.[regelnummer]
Doet aen den nieuwen, die naer God ghemaect es,
Gaet weeghen tkindekin, het es nv al feeste
Te Bethleem int huuscin, dat dinne ghedaect es.
Daer vint ghy den ghenen daer langhe naer ghehaect es.
Wandelt by wylen datter tlicht es, want den dach es cort,
55.[regelnummer]
En vreest niet: svaeders toorne gheheel gheslaect es
Duer dat nieu bloet twelck lammeken heeft ghestort.
Een nieuwe leere es ons zeer sterck ghesport,
Daer wy mede moghen clemmen int beloofde lant.
Waekende zyt sobere, hu lenderen vp schort,
60.[regelnummer]
Bernende lichten nemende in hu hant;
Doet olie in hu herte, vp dat hu lampe brant,
Ga naar margenoot+ Of anders moet ghy vuter brulocht vluchten,
En zyt gheen dwaese mensche, maer wys int verstant.
Offert den nieuwen Kueninc nieuwe vruchten.
65.[regelnummer]
Maect nv een nieu herte, bereet nieuwe flasschen hier,
Den nieuwen Kueninck zal hu nieuwen wyn schincken;
Wert een nieuwe creature ende wilt blusschen tvier
Der quaeder begherten, die als fenyn stincken.
Tmoet schoon zyn, dat zal voor Gods aenschyn blincken,
70.[regelnummer]
Want gheen besmetheit en mach daer binnen gaen.
Zyn hu wonden vort, ziet den medecyn hu zeluen wincken,
Die hu mach ghenesen; vernieut hu zinnen zaen,
Ghy ghiereghe vrecke, die altyts om winnen staen,
Aensiet uwen Kueninck van ertschen goede bloot.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75.[regelnummer]
Ghy, nydeghe, gramme, merct vut minnen aen
Uwen schepper, voor hu besproit met bloede root.
Compt, ledeghe, gulseghe, hoouerdighe, van moede groot,
Ghy, kettersche menschen, vol valsche gheduchten,
Compt alle, diet lyden van ieghenspoet schroot,
80.[regelnummer]
Offert den nieuwen Kueninck nieuwe vruchten.
Jonsteghe prince, vernieut hu conuersacie
Ga naar margenoot+ Eer dat ghy yemant meer scandalizeert.
Rasschelicke neempt waer des heeren vocatie,
Oock als den ouden aert hu herte moneert.
85.[regelnummer]
Nieu deech in Christo den ouden deessem purgeert;
In nieuwicheit des leuenen hout Gods gheboden.
Hu naect nieuwen strydt als hu die werrelt tempteert,
Hu eyghen vleesch, swerrelts wellusten hu dicwils nooden.
Schuwet die werrelt, tvleesch begherren wilt dooden,
90.[regelnummer]
Grypt nieuwen moet als hu den viant beuecht.
Die wortelen der zonden wilt gheheel vut rooden,
Aenmerckende den loon die den aerbeit verlicht.
Neempt den schilt des gheloofs teghen sfiants schicht
En dat zweert des gheests teghen ketters gheruchten.
95.[regelnummer]
Vut jonsten neempt voor een nieu jaer myn dicht.
Offert den nieuwen Kueninck nieuwe vruchten.
Een paar duidelijke schrijffouten kwamen in deze tekst voor: in vs. 2 stond ‘rachs’ i.p.v. rasch, in vs. 88 ‘Hy’ i.p.v. Hu en in vers 93 ‘des’ i.p.v. den (2de woord). Waarschijnlijk is ook in vs. 34 het eerste woord Loeft ten onrechte weggevallen. Bij vergelijking met R en ook met Ruelens, vinden wij anderzijds een tweetal beslist betere lezingen in ons handschrift: herderen i.p.v. ‘heydenen’ in vs. 28 en gode i.p.v. ‘goede’ in vs. 40Ga naar voetnoot1). Eens te meer kan men bij al de varianten van dit gedicht de grote taalvaardigheid van Anna Bijns bewonderen. Wij moeten nochtans speciale aandacht besteden aan de veel grotere afwijkingen die in de Prince optreden. In deze strofe zoals wij ze uit R kennen, vinden wij in de verzen f, 1-11 duidelijke resten van het acrostichon b[o]n[a]v[e]ntura. Argeloos omtrent hetgeen het nageslacht der filologen met haar gedichten zou aanvangen, heeft de dichteres het ook hier voldoende geacht het eerste woord van het 2de, 4de en 6de vers te veranderen om de naam van deze - laten wij het aannemen - Antwerpse minderbroeder onkennelijk te maken. Daarentegen bleef het acrostichon anna bewaard in de verzen f, 12-15. Bij Ruelens lezen wij het acrostichon johannusGa naar voetnoot2). In de Prince van het gedicht zoals het in hs. 131/102 voorkomt, vinden wij een acrostichon dat in het werk van Anna Bijns bij ons weten nog niet werd aangetroffen. Het is weliswaar ook geschonden, maar omtrent de bedoeling van de dichteres kan geen twijfel bestaan; hier lezen wij van vs. 81 tot 89: jeroni[m][u]s. Wanneer wij in vs. 88 de Westvlaamse vorm Hu (in het hs. staat foutief Hy; zie hierboven), die wegens de herkomst van het manuscript op rekening van de copiist kan gezet worden, vervangen door de bij A. Bijns | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewone vorm U, dan is alleen nog het beginwoord Hu van het 87ste vers ‘foutief’. Eens moet blijkbaar de eerste letter van dit vers een M geweest zijn. In acht genomen de gewone, grondigere wijze waarop A. Bijns een acrostichon vernielt, lijkt het waarschijnlijk dat de naam Jeronimus slechts toevallig corrupt is door de schuld van een copist. Dat in ons gedicht nog slechts de eerste twee letters van de naam Anna overschieten, schijnt daarentegen wel door de dichteres zo bedoeld te zijn. Omtrent de identiteit van Jeronimus grijpen wij weer in het duister. De Latijnse naam wijst waarschijnlijk op iemand met een humanistische vorming, wellicht andermaal een priesterGa naar voetnoot1). Dit nieuwjaarsdicht heeft alleszins een viervoudige bestemming gehad, waarbij de geadresseerden geweest zijn: Bonaventura, Johannus, Jeronimus en - zoals in de versie R, met vernield acrostichon, vermeld wordt - ‘alle staten’ (f, 15). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Fol. 57vo-60vo: Ander Refereyn declarerende wat den goeden ende den quaeden gheest vermueghen teghen die ketters ende lutheriaenenBegin: Gheestelick werrelick heeren ende knechten Stok: Wat gheest ist die de Lutherianen regeert
In R staat dit gedicht op blz. 67-72 als ‘Refereyn XVIII’ van het Eerste BoekGa naar voetnoot2). Ook hierin kunnen door ons handschrift een paar lezingen verbeterd worden. In R staat namelijk op blz. 70, e, vs. 4 een lezing die o.i. zeker foutief is. De bekende brede weg ‘vol rooskens gespreit’ wordt er een ‘ruwen wech’Ga naar voetnoot3) genoemd. De tekst van ons hs., fol. 59vo, heeft in de plaats daarvan ‘den ruymen wech’Ga naar voetnoot3), wat beslist juist moet zijn. Een copiist of de zetter van de eerste uitgave van A. Bijns' Eerste Boek (1528)Ga naar voetnoot4) heeft hier voorzeker verkeerdelijk ruwen gelezen i.p.v. rumenGa naar voetnoot5). Verkeerd is waarschijnlijk ook de lezing van R in vers g, 3: rustich, fijn. Daarvoor geeft ons hs. (fol. 60ro): rustich zyn, een wending die, in tegenstelling met die van R, typisch retoricaal is. Het verkeerde lezen van f i.p.v. s ligt hier voor de hand. Daar de tekst van dit refrein niet zo sterk afwijkt van R, kan het hier volstaan dat wij enkel de varianten opgeven: evenwel alleen degene die de betekenis van het vers beïnvloeden. Ook het gebruik van een ander, synoniem woord hebben wij vermeld. Klankverschillen van dialectische aard kwamen dus niet in aanmerkingGa naar voetnoot6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte zij nog opgemerkt dat de datum (1527-19 Junij), die achter dit gedicht in hs. B (= nr. 2166 der Universiteitsbibliotheek te Gent) staat en hieruit in R werd overgenomen, in ons hs. ontbreekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Fol. 61ro-63vo: Ander refereyn byt welcke es verclaert zo datter gheen argher ketter en heeft gheweest dan Martinus LutherBegin: God almachtich ons hemelsche vaedere Stok: Noyt argher dan Luther en was gheuonden Dit refrein volgt ook in R direct op ons vorige gedicht en is dus het 19de refrein van het Eerste Boek (blz. 72-75)Ga naar voetnoot3).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Fol. 63vo-70ro: Referein ghemaect vp den gheheelen ABC declaererende de abusen ende ketterie die nv ter tyts regneren vp der werrelt zeer schriftuerlick ghescreuenBegin: Als ick zie hoet nv in allen plaetsen staet Ofschoon ook S dit gedicht geeft op blz. 222-233, vergelijken wij het met R. Deze laatste tekst, ‘Refereyn XIV, op den geheelen ABC’, deel uitmakend van het Eerste Boek, staat op blz. 45-54 en is het meest conform met de tekst uit ons hs.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou beslist een boeiend verhaal worden, indien wij de omstandigheden konden achterhalen waarin de verschillende versies van vele gedichten van Anna Bijns gegroeid zijn. Inzonderheid is dit het geval met de vier versies van het eerste refrein dat wij hier besproken hebben. Wat tevens met volle zekerheid nog eens blijkt, is de ruime verspreiding die de gedichten van onze Antwerpse dichteres in de 16de eeuw moeten gekend hebben. Zij werden niet alleen door de dichteres zelf soms herhaaldelijk herwerkt, maar moeten talloze keren door poëzieminnaars gecopieerd zijn geweest. Bij de reeks van 13 handschriften die werk van Anna Bijns bevatten en door Dr. L. Roose genoemd wordenGa naar voetnoot1), komt ons handschrift als het veertiende.
F. van Vinckenroye. |
|