Laten in ‘erlebte Rede’.
In de ‘erlebte Rede’ wordt de woordvolgorde van de direkte rede gehandhaafd, maar het tempus wordt, gelijk in de indirekte rede, van presens naar preteritum verschoven. Bij de overbrenging van het hulpwerkwoord laten naar de ‘erlebte Rede’ blijken sommige literatoren de konsekwentie te ver te drijven. Zo schrijft J. Slauerhoff: ‘Wat had ik met dien schrijvenden man te maken? Kom, liet ik maar weggaan,.... enz.’ (Het verboden rijk3, Rotterdam 1951, blz. 128) en Gerard van Eckeren bezondigt zich meermalen aan deze konsekwentie ad absurdum: ‘Waarom praat hij zooveel, mijn God, liet hij nu verder zwijgen toch’,- ‘Liet toch mevrouw laatst opgespeeld hebben tegen Dientje om een stuk vleesch in de vliegenkast vergeten!’ en ‘Liet hij er zuinig mee zijn....’ (De oogen in den spiegel, Rotterdam 1934, blz. 123, 131, 267).
De oorzaak van dit verschijnsel zal wel gezocht moeten worden in het merkwaardig tweeslachtig karakter van laten. In laat hem komen is het eerste woord een imperatief, die nooit in het preteritum en dus nooit in ‘erlebte Rede’ overgebracht kan worden. Geen auteur zal kom hier! in ‘erlebte Rede’ als kwam hier! weergeven. Waar echter voor het nederlands taalgevoel geen verschil tussen laat hem komen en laat hij komen schijnt te bestaan, meent men de laatste zin te kunnen overbrengen als liet hij komen, wat in werkelijkheid de konsekwente weergave in ‘erlebte Rede’ is van hij laat komen, en dan nog wel in vragende vorm, dus laat hij komen? Er is hier sprake van een verwarring van twee hulpwerkwoorden laten, waarvan het ene een bevel, het andere een wens, een verwachting of zelfs een verbazing uitdrukt. Bij toepassing van de ‘erlebte Rede’ blijkt deze verwarring zelfs schrijvers van naam parten te spelen, met potsierlijk gevolg.
Münster/Westf.
M.C. van den Toorn