De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdWoordgroepstructuur en betekenis.Nu de structurele benadering van de taal in ons land steeds ruimer toepassing gaat vinden in de laatste jaren, manifesteert zich tevens met grote duidelijkheid hoezeer de inzichten en de methodiek dezer ‘structuralisten’ verschillen. In hoofdzaak echter schijnt in steeds sterkere mate het accent op twee principes te komen liggen: enerzijds tracht men, met uitschakeling van alle betekenisachtergrond, uitsluitend met de taalfeiten als zodanig te werken, i.c. woordgroep en zin (voorzover deze laatste categorie ook weer niet ontkend wordt als zelfstandig onderscheiden van de woordgroep); anderzijds meent men dat het onmogelijk is voorbij te gaan aan de betekenis en/of context. Naast Paardekooper met zijn zeer persoonlijke syntactische methode van analyse, vinden we als vertegenwoordigers van de eerste categorie Prof. Dr. A.W. de Groot en ook, zij het nog met een veel beperkter feitelijk resultaat, Prof. Dr. E.M. Uhlenbeck. De laatste met name heeft voor zijn grammaticale analyse slechts kennis van de moedertaal aanvaard als ‘extra-structureel’ gegeven; betekenis per se komt niet aan de orde bij zijn onderzoek van de groepsvormingGa naar voetnoot1). Dat hij niet alleen staat in dit opzicht bewijst b.v. het bekende boek van Togeby, al mogen we deze zeker niet als ‘voorganger’ van Uhlenbeck typerenGa naar voetnoot2). Voor de tweede visie pleit met name Van der Lubbe, wiens werk in vele opzichten een uitstekende verdieping van De Groots syntaxis isGa naar voetnoot3), terwijl ook Dr. Sassen in zijn recente openbare lesGa naar voetnoot4) bewust de betekenis als criterium voor syntactische analyse aanvaardt. Is het nu inderdaad mogelijk de structuur van b.v. een woordgroep te doorgronden zonder gebruik te maken van de ‘context of meaning’Ga naar voetnoot5)? Blijkens een artikel van Roose, waarin hij zelfs de onderscheiding van kern en bepaling meent te moeten afwijzen, althans zoals ze bij onze huidige methodiek gescheiden worden, moet men nieuwe syntactische criteria zoekenGa naar voetnoot6). De vraag rijst echter of we niet juist terug moeten naar de zgn. verouderde, of verouderende, i.c. de semantische, zoals deze in de extra-linguistische situatie of in de context aan de orde komen. Zullen we niet, evenals de fonologie zich bekeerd heeft tot de fonetiek, weer de eenheid moeten herstellen tussen structuur en betekenis (hetgeen wat anders is | |||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||
dan logicaGa naar voetnoot1)), met dien verstande uiteraard dat we niet de structuur ondergeschikt achten aan de functionele waarde? Ter adstructie een woordgroep waarin noch syntactische, noch ook melodische criteria de noodzakelijke onderscheiding duidelijk kunnen maken. In de groep zeven jongens kan men zonder moeilijkheid jongens als kern, zeven als bep. opvatten. Anderzijds is zeven het kernwoord in een groep als zeven van de jongens en wel zodanig, dat men van de jongens kan opvatten als een attributieve nabepaling. Analyseert men deze bep. verder, dan is de ondergeschikt aan jongens en de jongens weer o.g. aan van. Gelijksoortig zijn de constructies die Van der Lubbe noemt (pag. 179-180) en waarin hij eveneens het telwoord als kern beschouwt: een van hen; twee van zijn volgers; zes van zulke vaatjes. Bepalen we ons nu eerst tot het structuurtype van + deictische element + subst., dan doen zich al onmiddellijk moeilijkheden voor bij bepaalde gebruiksvormen. In de zin: Hebt U nog wat van die losse melk? kan men weer wat als kern opvatten, van die losse melk als nabep., en verder is dan de structuur zoals boven aangegeven. Hoe moet men nu echter oordelen over een zelfstandige groep met van, b.v. in de zin: Hebt U nog van die losse melk?Ga naar voetnoot2). We hebben hier te doen met een volwaardige woordgroep, als men tenminste niet het synchronisch onjuiste argument gebruikt van ‘elliptisch taalgebruik’. Syntactisch is de groep gelijkwaardig aan iedere andere substantiefgroep: Ze hadden niet van die rode balletjes en van die blauwe lagen ook niet in de etalage. Het zijn van die vervelende scheuten, dokter. Van zulke kopspijkers, verkoopt U die ook? Het is duidelijk dat het patroon overigens op zichzelf vrij beperkt is: het tweede element van de groep is vrijwel beperkt tot deictische woorden, t.w. die (dat), zulke, dergelijke, terwijl het substantief uiteraard meervoudig is of van ‘betekenis’(!) een verzamelnaam. Hoe dient men nu echter een dergelijke groep te analyseren? Het is niet mogelijk van als kern te beschouwen en al evenmin kan men staande houden dat die losse melk o.g. is aan van. Veeleer moet men hier de verklaring zoeken in het feit, dat van die, van zulke, een nieuwe functionaliteit gekregen hebben en een ondeelbare groep geworden zijn die hier als attributieve bep. optreedt, in dit geval bij losse melk (we denken hier aan vergroeiingen, als zo'n). Als we ons een ogenblik op verboden terrein mogen begeven, zouden we geneigd zijn te zeggen dat semantisch inderdaad van een eigen-waarde gesproken kan worden bij van die in deze orde, en wel vergelijkbaar met zulke, dat-soort. Na deze inleiding is het duidelijk waar moeilijkheden gaan optreden. In bovenstaande gevallen behoeft men inderdaad geen beroep te doen op b.v. de context, zeker niet de betekenisdragende: men kan immers zonder meer vaststellen, dat de structuur van deze groep zich onderscheidt van die met een voorafgaande kern, hetgeen zich syntactisch (b.v. in verbinding met de persoonsvorm) laat demonstreren. Hoe beoordelen we nu evenwel de structuur van de woordgroep zeven van die jongens? | |||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||
Tweeërlei situatie laat zich voor deze groep voorstellen:
In het patroon (b) is het duidelijk dat zeven bep. is bij de kern jongens; op grond van wat we boven opmerkten en op grond van de syntactische parallellie met (b) lijkt het niet alleen aanvaardbaar, maar de enig juiste analyse voor (a) ook zeven te zien als een bep. bij van die jongens.
Patroon (b) toont ons een woordgroep waarin tweetal alleen maar kern zijn kan, blijkens formele kenmerken: substantivisch karakter met lidwoord. Ook hier moeten we weer concluderen tot syntactische gelijkvormigheid met (a), waarin dus ook van die wijken een o.g. nabep. is. Isoleren we nu een willekeurige zin uit de situatie: ‘Als je drie van die heren bij elkaar hebt, kun je al een besloten vergadering houden’, dan zien we dat analyse van de bedoelde groep niet mogelijk is. Of drie is o.g. aan van die heren, òf van die heren is o.g. aan drie; alleen met een zeer bijzondere intonatie is het mogelijk (misschien), duidelijk te maken hoe de structuur is. Bij een ‘normaal’ intonatieverloop echter zal men een beroep moeten doen op de context of op de extralinguistische situatie. Anders gezegd: voor analyse voor dit gegeven structuurpatroon moeten we gebruik maken van de ‘betekenis’, in zijn ruimste zin (hetgeen wat anders is dan de structuur verklaren vanuit de functie).
Den Haag. F.G. Droste. |
|