De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Revius en HoratiusRevius heeft de oden van Horatius meer uitgebuit dan vertaald. De Ode Nuptialis, bij gelegenheid van het huwelijk van zijn ambtgenoot Jeremias Plancius in 1615 gemaaktGa naar voetnoot1), eindigt met een strofe, waarin Revius de pessimistische slotstrofe van Horatius' Delicta maiorum in het tegendeel verandert. Het resultaat is een treffende formulering van de opkomst en van de verwachtingen der nieuwe godzalige elite.
Horatius, Od. 3.6.45-8
Damnosa quid non inminuit dies?
Aetas parentum, peior avis, tulit
Nos nequiores, mox daturos
Progeniem vitiosiorem.
Vondels vertaling, W.B. 7.309: Wat verslint de schadelijcke tijdt niet? Onzer ouderen, slimmer dan onze bestevaderen, eeu heeft ons noch boozer voortgebracht, die wel haest noch een gebreckelijker afkomst zullen voortbrengen.
Revius
Quo non Supremi progreditur favor?
Vincens parentum semen avos tulit
Vos cultiores, mox daturos
Progeniem speciosiorem.
Verder en verder gaat de gunst des Allerhoogsten! Het geslacht onzer ouders, onze grootvaders overtreffend, heeft een nog beschaafder geslacht voortgebracht in U, die welhaast weer schitterender nakomelingschap zult schenken.
Talloos zijn Revius' tijd de parodiae Horatianae, bastaardgedichten, waarin aktuele gebeurtenissen en onderwerpen, profane en christelijke, met meer of minder vrijheid op de oden van Horatius worden geëntGa naar voetnoot2). Ook in de volkstalen liet men zich niet onbetuigd. Johan van Heemskerk bewerkte in zijn Leidse studententijd Vides ut alta: de sneeuwbedekte Soracte wordt vervangen door het toegevroren RapenburgGa naar voetnoot3). Bijzonder geliefd was aan alle humanistisch gevormden Donec gratus eram, een tweespraak, die leidt tot verzoening tussen gescheiden geliefden. Deze ode is in christelijke zin bewerkt door Revius in zijn Twee-sprake tusschen God ende mensche op: Donec gratus eram tibi &c.Ga naar voetnoot4). Vóór Revius had echter al H. Meibom, in een latijnse parodia, deze ode omgezet in een gesprek tussen Jehova en Israel over de hernieuwing van het verbroken verbondGa naar voetnoot5). Ook in enkele reien van zijn bijbels treurspel Haman heeft Revius oden van Horatius verwerkt. Het duidelijkst geschiedt dit in de derde rei, waarin Revius aanhef en slot van Iustum et tenacem vrij vertaalt, de heidense exempla vervangend door bijbelse.
Horatius, Od. 3.3.
1 Iustum et tenacem propositi virum
Non civium ardor prava iubentium
Non voltus instantis tyranni
Mente quatit solida neque Auster,
Dux inquieti turbidus Hadriae,
Nec fulminantis magna manus Iovis:
Revius, ed. Smit 1.167-9
Een vast beminner van het recht
Wort nimmermeer ter neer gelecht
Door licht-beroerde mannen
Of woedende tyrannen.
Het brullen van den noorden wint
Sijn stalen moet niet overwint
Laet donderen, laet craken
T'en can aen hem niet raken.
| |
[pagina 256]
| |
Si fractus inlabatur orbis,
Inpavidum ferient ruinae.
9 Hac arte Pollux et vagus Hercules
Enisus arces attigit igneas,
13 Hac te merentem, Bacche pater, tuae
Vexere tigres indocili iugum
Collo trahentes, hac Quirinus
Martis equis Acheronta fugit.
11 Quos inter Augustus recumbens
Purpureo bibet ore nectar. --
69 Non hoc iocosae conveniet lyrae --
En of den hemel op hem viel
So sou sijn goddelijcke siel
Met ongebogen crachten
Dien groten slach verwachten.
Dit is de const, waer door wel eer
Den vromen Enoch vanden Heer
Is hogelijck verheven
Om steets met hem te leven.
Hier henen hebben den Thisbijt
Na bange sweet en suyren strijt.
Gedragen vander eerden
De glinsterende peerden
Waer onder Mardochai den helt
Oock sal met vreuchde sijn gestelt,
En daer de sterren blincken
Den soeten nectar drincken. --
Ghy vliegt te hoge, o mijn liet, --
Vondels vertaling, W.B. 7.304-5: De yver der burgeren die op boosheit uit zijn, het aengezicht des doordringenden dwingelants, nochte de Zuiden wint, een onstuimigh voogt der Adriatische zee, nochte de krachtige vuist des dondergods, verzetten het vaste gemoedt des rechtvaerdigen mans niet van zijn bestendigh voornemen: en of de hemel in duigen viel, hy schrickte voor den val niet. Pollux en d'omzwervende Herkules, op deze deught steunende, zijn ten bestarnden hemel opgevaren; onder welcken August, ter tafel aensittende, de nektarschael aen zijnen koralen mont zetGa naar voetnoot1). Hier door, o vader Bacchus, hebben uwe tigers, het juck met hunnen hardleerigen neck treckende, u, die het verdiende, mede derwaerts gevoert. Hier door is Quirijn den afgront met Mavors rossen ontkomen. - Deze dingen voegen mijne boertige lier niet -
In de vijfde rei van Haman, geschreven in sapphische strofen, verwerkt Revius enkele sapphische strofen van Quem virum:
Horatius, Od. 1.12
1[regelnummer]
Quem virum aut heroa lyra vel acri
Tibia sumis celebrare, Clio?
Quem deum? cuius recinet iocosa
Nomen imago
Aut in umbrosis Heliconis oris
Aut super Pindo gelidove in Haemo? --
13[regelnummer]
Quid prius dicam solitis parentis
Laudibus, qui res hominum ac deorum,
Qui mare ac terras variisque mundum
Temperat horis?
Unde nil maius generatur ipso
Nec viget quidquam simile aut secundun.
Proximus illi tamen occupavit
Pallas honores --
45[regelnummer]
Crescit occulto velut arbor aevo
Fama Marcellis; micat inter omnis
Iulium sidus velut inter ignis
Luna minores.
Revius, ed, Smit. 1.181.
Tijt ist te roeren harpen ende luyten,
Trommels en fluyten.
Wie is het dien wy eerstmael sullen singen?
Wiens soeten name sullen wy doen dringen
Over de bergen? ende wederhalen
Tusschen de dalen?
Sijt ghy het Xerxe, wijtberoemde Coning,
Die vanden aenvanck uwer blijde croning
Oyt hebt beminnet boven alle maten
U ondersaten?
Niemant in grootheyt hoevet ghy te wijcken,
Niemant in goetheyt is u te gelijcken.
Naest u heeft nochtans ô geduchte Heere
Esther de eere.
Cloecker als al wat meynet yet te weten,
Beter als al wat deuchde wort geheten,
Schoonder als in des hemels ronde bane
Glintzet de mane.
Mardochai trou-hert groeyet als een ceder -
Vondels vertaling, W.B. 7.271-2: O Klio! welken man of helt neemtge voor op uwe luit of schelle fluit te loven? of welken Godt, wiens naem van den oubolligen weergalm nagebaut wort, | |
[pagina 257]
| |
'n het beschaduwde geweste van Helikon, of op Pindus, of op den killen Hemus? - Wat zal ik bestGa naar voetnoot1) eerst verhalen, totGa naar voetnoot1) gewoonen lof des Vaders, die den staet van menschen en Goden, die zee en aerdtrijk, en de werelt door verscheide Jaergetijden bestiert? uit wien niets groters geboren wort als hy zelf, nochte niets bloeit dat hem gelijkt, of by hem halen magh. Pallas evenwel is de naeste by hem in eere. - Marcels faem groeit, als een boom stilzwijgende met der tijt op, en het gestarnte van Julius glinstert onder allen, gelijk de maan onder de mindere lichten.
J.C. Arens. |
|