Een epos van Reael
Van de letterkundige bedrijvigheid van Laurens Reael (1583-1637), gouverneur-generaal, vice-admiraal, diplomaat, bewindhebber der Oostindische Compagnie, schepen van Amsterdam, geleerde en dichter, zijn slechts geringe blijken bewaard gebleven. Niet vind ik vermeld, dat hij ook een epos zou hebben geschreven. Mogelijk staat dit wel ergens opgetekend in De Navorscher, want wat heeft die al niet nagevorst. Er bestaat een lijkdicht op hem van Huygens' hand, Epitaphium L. Realii (Worp III 34-5), geïnspireerd door Reaels ‘observatiën en ondervindingen aan den Magneetsteen’ (Vgl. J. Scheltema's Redevoering over de verdiensten en lotgevallen van Laurens Reael, in Geschied- en Letterkundig Mengelwerk I (1818) 57-124; p. 103), en een onbeduidend kwatrijn van Jan Vos. Veel rijker aan inhoud is het epitaphium van Barlaeus (Poemata II 222), waarin met een paar woorden (‘asseruit... arte scholas’) ook gezinspeeld wordt op Reaels aandeel aan het stichten van de doorluchtige school en aan het derwaarts beroepen van Vossius en van Barlaeus zelf, vijf jaar vroeger. Wij lezen daar onder meer, dat de gestorvene Mercurius en Phoebus had overgebracht naar de onbeschaafde Indiërs, onder de auspiciën van welke godheden hij respectievelijk koophandel en wijsheid had bedreven; en vervolgens:
Ivit Musa comes bellis, interque sarissas
Nobile bellatrix dextera scripsit epos.
Dat is: de Muze vergezelde hem bij de oorlogvoering, en zijn krijgshaftige rechterhand schreef een verheven heldendicht, te midden van de wapenen.
Onmiddellijk hierna gaat de poëet over tot de vermelding van andere roemruchte bemoeiingen, zodat nadere biezonderheden over dat ‘epos’ ons onthouden zijn gebleven. Duidelijk is evenwel, dat daarmee niet de militaire heldendaden zelve kunnen bedoeld zijn. Dit blijkt afdoende uit de aanwezigheid van de Muze.
Het ziet ernaar uit, dat van dit dichtwerk, wat het dan verder ook moge geweest zijn, nog minder is overgebleven dan van Tesselschades Tasso-vertaling, waarvan wij tenminste nog één strofe bezitten (Worp-Sterck, Onw. Vr. 214). Jammer. Het had de zilte smaak kunnen hebben van Vondels aan hem, Reael, opgedragen Lof der Zeevaert. Het had een tropische tegenhanger, tevens voorganger, kunnen zijn van de Overwintering. En het zou veruit ons vroegste epos zijn geweest, ook ouder nog dan Vondels Constantijn, waarmee de litteratuurgeschiedenis ook al zo slecht is gevaren.
Nijmegen, febr. 1960.
L.C. Michels.