De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdDe May zijn hoverdijIn dit tijdschrift (Jg. 52, blz. 333 e.v.) heeft W.A.F. Janssen een nieuwe poging gewaagd tot verklaring van het woord May in Bredero's Spaanschen Brabander 953. Ik citeer nog eens de betreffende passage: Jerolimo
Gaet na de Ledekant, neemt de Tapeet van 't bet,
En vouwt het ammeloocken, met meynen Servyet,
En legget op 't schappra.
Robbeknol
Ick selt wel doen mijn Heer,
Hier hebben wy de May, zijn Hoverdy al weer,
Hy wil zijn Graviteyt met groote woorden houwen,
En hy het niet een scherf om zijn neers me te klouwen.
Zoals zijn voorgangers is Janssen bij de benadering van deze plaats uitgegaan van de vraag: ‘Welk bekend woord gaat er achter dat vreemd aandoende, schijnbaar onbekende woord May schuil? Zou het “made” kunnen zijn, of “Maria”? Of staat May corrupt voor Man of Kay?’ Nadat hij al die oudere suggesties heeft gewogen en te licht bevonden, komt hij met een eigen voorstel, t.w. May = Mei, voor de dag en tracht hij dit zo goed mogelijk te verdedigen. Dat betekent, dat hij de gehele passage van de stelling May = Mei uit interpreteert, of als men wil daarvoor pasklaar maakt. Aangezien ik de overtuiging ben toegedaan, dat Janssen's aanpak en de gehele traditie, waarin die wortelt, methodisch onjuist is, wil ik gaarne wat langer bij dit geval stilstaan. Wie in een litteraire tekst stuit op een moeilijk woord, snijdt zichzelf onmiddellijk de pas af tot een juist begrip, wanneer hij dat woord los van de context gaat etymologiseren. Het zoeken naar het bekende woord, waarin het vreemde - of het in een gegeven verband vreemd aandoende - woord zich verhult, mag nooit ons eerste werk zijn. Vóór alles dient men de juiste betekenis van dat vreemde woord uit de context vast te stellen, althans bij benadering te bepalen. In het onderhavige geval wordt ons dit, als zo vaak, niet al te moeilijk gemaakt. De verzen 954-955: Hy wil zijn Graviteyt met groote woorden houwen,
En hy het niet een scherf om zijn neers me te klouwen,
| |
[pagina 204]
| |
bevatten om zo te zeggen het ‘bewijs’ van het in vs. 953 Hier hebben wy de May, zijn Hoverdy al weer
‘gestelde’. Ze vertellen ons dus precies, wat in dat vers 953 eigenlijk is bedoeld. De May toont zijn Hoverdy daarin, dat hij, die zo arm is als een kerkrat, zijn waardigheid wil ophoudenGa naar voetnoot1) uitsluitend met zijn mond, met ‘groote woorden’. De May is hij die ‘niet een scherf (het) om zijn neers me te klouwen’. Hij behoorde nederig te zijn, maar hij is het niet, hij is trots, want hij ‘wil zijn Graviteyt met groote woorden houwen’. Het is duidelijk, dat May nu niet de Mei kan zijn, want op de maand mei noch op de meiboom of de meigraaf is de armoede van de May van toepassing. Zo min trouwens als de ‘trots’ van Jerolimo, de ‘ontaarde’ May. ‘Trots’ is namelijk de gangbare en blijkens de verzen 954-955 ook hier geldende betekenis van Hoverdy. Geen praal- of pronkzucht dus, zoals Janssen - verleid door zijn May-interpretatie - meent. Met geen pronkende of pralende meiboom of meigraaf - waarvan trouwens geen enkel ongunstig bericht is overgeleverd - maar met een ‘kale neet’, wiens stands- of waardigheidsbesef het Hollandse boerendom van 's dichters tijd absurd of ridicuul voorkomt (alleen de rijkaard mag zich voelen), wordt Jerolimo vergeleken. De May is een wezen, wiens armoede a.h.w. evident is, ja dat liefst als een zinnebeeld van de armoede kan fungeren. Des te verwerpelijker of lachwekkender wordt dan zijn trots. Welnu, Bredero heeft met de keuze van de May juist bereikt, wat hij wilde. Want waar wij nu spreken van ‘zo arm als een kerkrat’, of ‘zo arm als de mieren’ of ‘zo arm als “Job”’, zei men vroeger wellicht algemeen, en zegt men volgens Cornelissen en Vervliet in Antwerpen nòg ‘zo arm als een maai’. Zodat ik meen, dat er niet meer aan getwijfeld kan worden, of met May in Sp. Brab. 953 is ‘made’ bedoeld. J.J. Mak |
|