Oude haarcultuur
In dl. XXVII (1933) van dit tijdschrift heeft Gerlach Royen de aandacht gevestigd op het door hem als ‘haarcultuur’ gedoopte verschijnsel van het misbruik van het pronomen haar in velerlei toepassing. Bepaaldelijk is dit dan het gebruik van haar als possessivum en reflexivum bij niet-vrouwelijke substantiva, meest abstracte neutra. De voorbeelden die hij geeft dateren alle uit de jaren na 1920. Toch kan geconstateerd worden dat dit misbruik geen degeneratieverschijnsel van onze van taalgevoel gespeende tijd is, maar al 2 eeuwen geleden wordt aangetroffen. De Nieuwe Rotterdamse Courant heeft de goede gewoonte enige malen per week stukjes aan te halen uit couranten van 200 jaar geleden en voor wie deze met enige gespitste aandacht leest, is daar menig curieus taalkundig verschijnsel in op te merken.
In een stukje uit de ‘Rotterdamsche Saturdagche Courant’ van 3 Oct. 1758 komt de volgende zinsnede voor:
‘Ondertusschen blijft het Hof bij haer vaste resolutie ten opsigte van de neutrale Schepen die met den Vijand Coophandel drijven’.
In de ‘Rotterdamsche Donderdaegse Courant’ van 11 Oct. 1759 leest men:
‘dat nadien het Hof de oogmerken, die het sig bij den aenvang vanden Oorlog ten opsigte van Amerika heeft voorgesteld, bijna bereikt heeft, nu al haar attentie directer na Europa sal wenden’.
De eerste aanhaling komt voor in een bericht uit Parijs, en men zou hierbij dus kunnen denken aan een slechte vertaling van het Frans, dat hier ‘sa résolution’ moet hebben. De tweede aanhaling echter wordt aangetroffen in een correspondentie uit Londen, en zelfs al zou deze toch teruggaan op een Franse bron, dan zou daaruit het gebruik van haar niet te verklaren zijn, omdat deze in dit zinsverband ‘son attention’ zou hebben. Een derde voorbeeld kan bewijzen dat de haarcultuur in die tijd al flink wortel had geschoten. In Van Harens ‘Aan het Vaderland’, de oorspronkelijke redactie van ‘De Geuzen’ (1769), leest men op blz. 38:
‘Vergeefs toond Holland ons haar stranden, 't Is alles in de Spanjaards handen’.
In de latere bewerking is deze passage geheel gewijzigd. Het zal echter toch wel geen toeval zijn dat het juist bij Van Haren is dat deze fout wordt aangetroffen, iemand die wat taalgevoel betreft niet al te vast in zijn schoenen stond.
De moeilijkheid bij de pronominale aanduiding van woorden op -land en -rijk leidde nog tot een andere uitweg, nl. het gebruik van hij voor dit doel. In het eerste deel van de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden (1738), dat aan Wagenaar wordt toegeschreven, vindt men op blz. 196:
‘Vrankryk deedt nieuwe bedreigingen aan Spanje, dat hy zig zelf regten zou, indien men hem geen Regt deed’, en op blz. 198:
‘Van Engeland hadden ze ook nog iets verwagt, toen zy, met volle zekerheid, vernamen dat hy zig met Frankryk verbonden had’.
Leiden, Dec. '59.
C. Kruyskamp