| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
Maart. Theun de Vries vertelt in Meesters en Vrienden over de eerste jaren van zijn schrijversloopbaan. - Piet Calis herleest van Hans Andreus Muziek voor Kijkdieren in Spel of vermomde ernst, en ziet in het laatste gedicht van de bundel een afsluiting van ‘het onbewuste, vegetatieve en passieve leven’ dat nieuwe perspectieven opent voor Andreus' poëtische ontwikkeling.
| |
Het Boek van Nu.
Maart. Voor Pierre H. Dubois in Van nature zichzelf bevestigt Marga Minco in haar verhalenbundel De andere kant de verwachtingen gewekt met haar eerste boekje. - G. Stuiveling in Taalbescherming en taalbeheersing wijst op enkele tekortkomingen in J.A. Meijers, Allerlei taalkwesties.
April. In Abdicatie als levenswinst bespreekt C.J.E. Dinaux de jongste bundel van Victor E. van Vriesland, Tegengif. - Pierre H. Dubois verwijt in Moment-opname in zwart en wit de laatste roman van Piet van Aken, De Nikkers, afwezigheid van goede smaak en het ontbreken van subtiliteit en nuance. - W.A. Braasem breekt in ‘Paatje’ Daum: Kronikeur van het tempo doeloe een lans voor een Daum-herleving naar aanleiding van de heruitgave van Goena-Goena in een Salamander- pocket.
| |
Maatstaf.
Februari. Annie Salomons vertelt als Toegift bij haar Herinneringen uit den ouden tijd iets over haar eigen leven. - Boeken en Gouden Kalf, over de boeken-business, is een fragment uit een ongepubliceerde studie van Jacques de Haan.
Maart. J.C. Brandt Corstius antwoordt ter zake in Goochelen met een boek op de aanval van Dolf Verspoor in de januari-aflevering. Dolf Verspoor repliceert met een Léés dat boek!, waarop J.C. Brandt Corstius in Hercules Degeneratus nog een journalistieke toegift levert. - H.W. van Tricht schrijft een beschouwing over Frederik van Eeden 1860-3/4-1960.
| |
Roeping.
Januari. Bernard Kemp behandelt verschillende aspecten van De katholieke probleemroman. - Uit Hub Michaël, Letterkundig bodemonderzoek, blijkt dat Kloos verzen heeft geschreven voor Jacques Perk, waarvan de antwoorden en reacties te vinden zijn in de door G. Stuiveling bezorgde Perkeditie onder de titel Verzen voor een vriend. Voor Perk bedoeld zijn uit Kloos' bundel Verzen van 1894, de gedichten LXXIV, LXX, LXXIII, V en LXVI. - Ben Wolken schrijft in de Kroniek over de opvoering door het Koninklijk Vlaams Toneel van de tot op de helft bekorte Spiegel der Minnen van Colijn van Rijssele. - Lambert Tegenbosch bespreekt in de Kroniek van de Poëzie werk van o.a. Michel van der Plas en Andreus.
Februari. Ter gelegenheid van de 50e verjaardag van Gabriël Smit is deze aflevering geheel aan de figuur van deze dichter gewijd. Bijdragen zijn er o.m. van Karel Meeuwesse, Dichter in de nacht, W.K. Grossouw, De Psalmen van Gabriël Smit, Piet Calis, Elkander ademen, elkander leven, Anton van Duinkerken, Gabriël bij Vondel.
Maart. Harry G.M. Prick acht in Helder zicht op Willem Paap de studie van J. Meijer over Willem Anthony Paap een biezonder belangrijk boek, rijk aan vondsten.
| |
| |
| |
De Nieuwe Stem.
Maart. Volgens J.J. Mak, Middeleeuws humanisme, begint in de duitse litteratuur van omstreeks 1200 de heiden-haat (tegen de Moslim) te wijken voor de waardering van zuiver menselijke waarden.
| |
Ontmoeting.
Januari. Ad den Besten publiceert een door hem gehouden lezing over Succes en echec in de poëzie. - In de Kritieken wordt o.a. besproken S. Vestdijk, De vrije vogel en zijn kooien, Surrogaten voor Murk Tuinstra en De Poolse ruiter door J.E.N.
Februari. Als Religieuze elementen in de moderne literatuur (vooral de roman) noemt C. Ouboter: het niet in deze wereld thuis zijn, de erotiek en de voorkeur voor het absurde.
| |
Streven. XIII.
Afl. 6. Th. Govaart bespreekt het werk van Anna Blaman in Het eenzaam avontuur.
Afl. 7. Th. Govaart vervolgt zijn opstel over Anna Blaman, Het eenzaam avontuur.
| |
Spiegel der Letteren.
III, 3-4. J.J. Mak in De gereformeerden en het toneel weegt de argumenten van calvinistische kant, gedurende de 16e en 17e eeuw tegen het toneel ingebracht, op zeer subtiele wijze tegen elkaar af en werpt bovendien vele belangrijke vragen op in verband met het al dan niet geoorloofd zijn van het toneelspel vanuit het standpunt van het hedendaags christendom. - E. De Bock geeft Enkele opmerkingen over de rijmtechniek en de taal van J.B. Houwaert. - Peter King neemt in Eva en de dichter stelling tegen A. Donker, Eva en de dichters, en toont aan dat de Milton-opvattingen vanwaaruit Donker een vergelijking opstelt tussen de Adam in Ballingschap en Paradise Lost, door verreweg de meeste moderne critici als onhoudbaar verworpen zijn. - Kanttekeningen bij Van Ostayen en het verzamelde werk worden gegeven door H. Uyttersprot. - In de Kroniek is De Nederlandse literatuurgeschiedenis sedert 1945 (De achttiende eeuw in Noord-Nederland) verzorgd door C.M. Geerars. - In margine: nieuws over Anna Bijns in Een onuitgegeven tekst over Anna Bijns door E. Roobaert; L. Roose noemt J.J. Mak, Rhetoricaal Glossarium, Een kostbaar werkinstrument bij de Rederijkersstudie; R. Lievens ziet Hölderlin-reminiscenties bij Perk in Friedrich Hölderlin en Jacques Perk. - In de Boekbeoordelingen handelt L. Roose over C. Kruyskamp, De Middelnederlandse Boerden; Gerard Brom † over W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah, Deel II; C.C. de Bruin over J. Melles, Joachim Oudaan. Heraut der verdraagzaamheid; Martien J.G. de Jong over Reyer Anslo, Parysche Bruiloft, treurspel, van inl. en aant. voorz. door H.H. Knippenberg; Martien J.G. de Jong over Lucas Rotgans, Eneas en Turnus, van inl. en aant. voorz. door L. Strengholt; W.J.C. Buitendijk over R. Pennink, Silvander
(Jan Baptista Wellekens) 1658-1726 en J. Koopmans, Vijf letterkundige Studien over de 17e en de 18e eeuw, verz. en ingel. door C.M. Geerars; R. Henrard over G. Brom, Multatuli en Miscellanea litteraria in commemorationem primi decennii instituti edita; J. Aerts over J.C. Brandt Corstius, De Muze in het morgenlicht.
| |
Forum der Letteren.
I, Afl. 1. In de vorige tijdschriftenrubriek, NTg. LIII, 125, is melding gemaakt van dit tijdschrift, een vernieuwde voortzetting van het Museum. Een redactioneel ‘Ten Geleide’ in de van februari 1960 gedateerde eerste aflevering kondigt aan dat het artikels bevatten zal ‘over algemene
| |
| |
verschijnselen en theoretische vraagstukken op de gebieden van taalwetenschap, literatuurwetenschap en geschiedkunde’. Het oog van de NTg.-lezer zal in die aflevering het eerst getrokken worden naar een artikel van E.M. Uhlenbeck, dat op de Moderne Nederlandse taalbeschrijving, d.i. de beschrijving van het moderne Nederlands, Een critiek levert, die de grote meerderheid van de taalbeschrijvers zeer bepaald niet tot zelfvoldaanheid wil stemmen, en weinig te hunner aanmoediging strekt. - Van de overige inhoud vermelden we: S. Dresden, De literaire betekenis van het vreemde, en C.F.P. Stutterheim, Beeldspraak als sluier en zinsdeel, een korte bespreking van drie in het Engels geschreven recente werken over beeldspraak.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
LXXVII, Afl. 3. A.C. Bouman gaat na een algemene beschouwing Over klanksymboliek nader in op de nederlandse klankgroep oer, waaraan hij een klanksymbolische waarde toekent. - K. Heeroma geeft uit uiteenliggende tijden en streken verscheiden woorden waarin De ie als plus-foneem, d.i. ‘versterking’, van de reductievocaal kan worden opgevat. - G. Kloeke leidt uit bijzonderheden bij Jacobus Baselius, ‘Sulpitius Belgicus’ (Leiden, 1656) af dat deze ons Onbekende uitgaven van Warnersen en De Laet heeft gekend. - J.C. Arens toont in De Princesse Liedekens aan, dat van de 50 liederen in een liedboek van 1605 er 38 door een Pellicanist zijn bewerkt naar Van Ghistele's Princesse Brieven en 8 naar Florianus' vertaling van de Metamorphosen. - K.F. Proost begint een artikel over de totnogtoe weinig scherp omlijnde figuur van W.G. Hondius van den Broek, omtrent wiens levensbijzonderheden het een en ander bekend is geworden uit een briefwisseling met Frans Coenen. - Boekbeoordelingen: G. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde III, 2e druk (C. Kruyskamp); J. Bosch, Willem Bilderdijk, De ondergang der eerste wareld (F. Kossmann); Jaarboek van ‘De Fonteine’ IX (C. Kruyskamp).
| |
Levende Talen.
Februari. Twee voordrachten van de algemene vergadering van ‘Levende Talen’ op 30 december 1959 zijn in dit nummer afgedrukt. In de plenaire bijeenkomst heeft L. Kukenheim Ezn. een rede gehouden, getiteld Van glossariuns tot thesaurus: lexicologische theoriën (sic) en lexicographische realiteiten, die uitliep op een uiteenzetting over ver gaande mechanisering in de lexicografie. In de sectie Nederlands heeft L.M. van Dis het bestaansrecht bepleit van Een didactiek van het moedertaalonderwijs, met uitvoerige bespreking van de kritiek die indertijd op het rapport van 1941 is uitgebracht. - G.J. Uitman schrijft Iets over straatnaamgeving, voornamelijk naar aanleiding van een publikatie over namen van straten enz. in de gemeente Kerkrade. - Boekbeoordelingen o.a.: Van Dale8, afl. 9 en 10 (C.A. Zaalberg); E.M. Uhlenbeck, Taalwetenschap, een eerste inleiding (J. van der Schaar); A. Sassen, Een ontspoorde woordgroep? (F.G. Droste); Hans van Straten en Adriaan Morriën, Proza en poëzie van 1200 tot heden, deel IV en V (Cath. Ypes); Gerda van Woudenberg en Francesco Nicosia, Poesia olandese contemporanea (Cath. Ypes); Giacomo Prampolini, Poeti Afrikaans (Cath. Ypes).
| |
Driemaandelijkse Bladen.
XII, Afl. 1. De aflevering bevat drie toponymische bijdragen van J. Naarding, een over het naamelement Ar-, een over Salland, in het eerste deel waarvan hij een riviernaam ziet, en een over Genne, Genemuiden, Gellemuden, Zede, Sellemuiden, Zeneke. - K. Heeroma zet zijn studie over
| |
| |
Stalwoorden voort met Vaskel en varianten, die hij op een grondvorm versked(e) herleidt. - D.P. Blok oordeelt in Eext en friese expansie anders over het tweede element van Eekst dan Naarding in jrg. 1958 deed. - H.T.J. Miedema heeft Winterswijks conservatisme op rijm aangetroffen, met een progressief gezind tegenstuk. - Een artikel van B.H. Hommen, Uit een oude kruideniersrekening van woninginventaris (is in die titel iets uitgevallen?), geeft een indruk van de dagelijkse levensbehoeften en de woninginventaris van een 17e-eeuwse kanunnik in Oldenzaal. - Dezelfde auteur acht in Schild (IV) die benaming nog niet bevredigend verklaard. - J. Naarding geeft een aantal Namenrijmen, spotrijmen op plaatsnamen en de bewoners van de plaatsen. - G.H. Ligterink behandelt een tweede groep toponymische Antikwiteiten uit het Groninger Westerkwartier, nl. Roder-Ruddendijk-Zudgalgha, Waschhuis-Wasingehuis, Hoensloot-Hunsinge, Altenaauw-Knipe, Breemhaar. - Bladvullingen: Anno Tobak (J. Naarding); Stek (E.J.H. Scholten).
| |
De Vlaamse Gids.
April. In De taal is gans het volk! herdenkt P. De Keyser de honderdste sterfdag van Prudens van Duyse (1804-1859).
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
XIII, Afl. 8. De rubriek betoog is grotendeels gewijd aan de herdenking van Cyriel Buysse. Hubert Lampo behandelt De sociale achtergrond van Cyriel Buysse en roemt o.m. Buysse's hartelijk meeleven met het gewone vlaamse volk. Hetzelfde doet Achilles Mussche in zijn bijdrage De getuige Cyriel Buysse. Prosper De Smet beschrijft zijn ervaringen in Buysse's geboortedorp Nevele in een opstel In het spoor van Cyriel Buysse.
Afl. 9. In de rubriek zoek de mens maakt J. Greshoff zijn bezwaren kenbaar tegen het vertalen van literatuur.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Februari. Albert Westerlinck levert een beschouwing over Cyriel Verschaeve, waarin hij de betekenis van Verschaeve vooral ziet in ‘de grootheid van een ziel’.
Maart. Karel Meeuwesse schrijft over Gerard Brom, van wiens werken gezegd kan worden dat zij zijn ‘Bruchstücke einer groszen Konfession’. - In Vlaamse Poëzie geeft Piet Thomas een overzicht Van Rens tot Demedts, in Vlaams Proza noemt Lieve Scheer in Lagrimoso Lia Timmermans, Verloren Zomerdag ‘een meesterlijke schepping van zuivere stemmingskunst’.
| |
Leuvense Bijdragen.
XLIX, Afl. 1-2. J.J. Mak levert ‘een tekstkritische en lexicologische bijdrage’ tot De liederen in het Gruuthuse-handschrift, waarbij hij zich in hoofdzaak beperkt tot plaatsen waarvoor door anderen interpretaties en emendaties zijn voorgesteld die hem onjuist of twijfelachtig voorkomen. - L.C. Michels maakt Notities bij Dambre's uitgave van de Harduwijns Roose-mond. - B.A. Mensink heeft de Neologismen bij J.B. Stalpart van der Wiele nagegaan; hij behandelt achtereenvolgens nieuwe substantieven, nieuwe adjectieven en nieuwe verba. - In het artikel De zevende aflevering van de taalatlas en de woordenschat van het landbouwbedrijf toetst J. Goossens de gegevens van die aflevering aan de feiten in Belgisch-Limburg; hij merkt tekortkomingen op die z.i. onvermijdelijk zijn bij uitsluitend schriftelijke enquête via correspondenten, en ontwikkelt een werkplan dat tot de gewenste resultaten kan leiden.
| |
| |
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde.
1959, Afl. 8-9-10. H. Teirlinck ontwikkelt gedachten Over poëzie en metamorphose: poëzie als vormgeving van innerlijke verbeelding is te vergelijken met de dramatische lichamelijke vormgeving, waarbij de acteur een innerlijke metamorfoze ondergaat; het kostuum dient minder om het personage herkenbaar dan om de acteur onherkenbaar te maken; het masker voldoet daartoe beter. - J.L. Pauwels heeft uit een aanzienlijk aantal naamlijsten gegevens verzameld over De spelling van familienamen met ‘Van’ en ‘De’ in België, en beveelt aan, met namen van Noordnederlanders volgens het noordelijk systeem te handelen, maar familienamen van Zuidnederlanders in alle posities met de hoofdletter te laten beginnen, tenzij de betrokkenen zelf het anders wensen. - W.A.P. Smit ziet in vijf gedichten, die Hooft na zijn eerste huwelijk heeft geschreven en in het ‘Derde Rijmkladboek’ onmiddellijk op elkaar laat volgen, Een cyclus van liefdesgeluk bij Hooft, waarvan de samenhang in de uitgaven altijd is verduisterd, naar de mening van Smit opzettelijk. - J.L. Pauwels geeft in Het Afrikaans, dochtertaal van het Nederlands eerst een historisch overzicht van de opkomst van het Afrikaans als zelfstandige cultuurtaal, en wijst daarna verscheiden trekken van het Afrikaans aan die in nederlandse, vooral zuidnederlandse dialecten zijn terug te vinden; dat maakt hem zeer terughoudend tegenover verklaring van die afrikanismen uit vreemde invloeden. - A. van Loey merkt in Een en ander met betrekking tot de taal van het Zutphens-Groningse handschrift eigenaardigheden op die aan Noordoostbrabants als de taal van de kopiist doen denken.
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam.
XXXV (1959), Afl. 4. D.P. Blok ziet in de lieflijke namen met Schoon-, Bloemen- en Rozen- in het hollandsutrechtse ontginningsgebied minder een weerspiegeling van Het natuurschoon der ontginningen dan wel mode-naamgeving, ten dele met de bedoeling, kolonisten te lokken. - K. Roelandts kent bij Anticipatie van konsonant een grote invloed toe aan de kindertaal. - A. Carnoy handelt over Lis en Bies en enkele andere namen van moerasplanten in toponiemen. - O. Leys geeft zijn vierde, en naar het schijnt laatste, bijdrage over De bij- en beroepsnamen van Germaanse oorsprong in de Westvlaamse oorkonden tot 1225.
| |
Spieghel Historiael (van de Bond van Gentse Germanisten).
II, Afl. 2. Ernest Eylenbosch geeft andermaal Een weinig Noordnederlands. - Onder ‘Boekbespreking’ een vrij uitvoerige, waarderende beoordeling van H.F.A. van der Lubbe O.F.M., Woordvolgorde in het Nederlands, door W. De Geest.
| |
Nu Nog.
VIII, Afl. 2. R. Berghen constateert in Van les tot eigenschap nog grote onderlinge verschillen in taalgebruik bij vlaamse schrijvers, maar ook een ontwikkeling van het regionale naar het algemeen-nederlandse. - Verder enige kleinere bijdragen, waaronder een verslag van de A.B.N.-Week 1960 door Jo Dejaeger-Wolff, en een vrij uitvoerige rubriek Brievenbus-Taaladvies.
| |
Onze Taal.
XXIX, Nr. 2 (Februari). De congresvoordracht van Yvette Stoops, Noordnederlands taalgebruik voor Zuidnederlands taalgevoel, is afgedrukt met een Naschrift van J.L. Pauwels over de positie van je/jij in het
| |
| |
Zuidnederlands. - Verder verscheiden kleine bijdragen, o.a. over de beklemtoning van Straatnamen en over behartigenswaardig.
Nr. 3 (Maart). Een redactioneel artikel Gedaan worden en worden gedaan verwijst met instemming naar het opstel van L.C. Michels in Taal en Tongval XI, dat in een vorige tijdschriftenrubriek (blz. 60 van deze jaargang) is vermeld. - Dr. P.C. P(aardekooper) plaatst de lezers voor de moeilijke vraag Wat is er?. - Kleine bijdragen: o.a. een uitnodiging aan de lezers tot voorstellen voor een korte, nederlandse, naam voor De Nederlandse metro in Rotterdam.
| |
Taalonderwijs.
IV, Afl. 2. G. Aertsens handelt over De spreekoefening bij het moedertaalonderwijs. - L. van Leemput vervolgt het verslag van zijn onderzoek naar De literaire voorkeur van onze jongens en meisjes uit het middelbaar en normaalonderwijs: een proef met twee gedichten van sterk uiteenlopende waarde. - G. Vannes geeft de 3e en 4e ‘radius’ van De meest voorkomende woorden in het Nederlands.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XX, Nr. 3 (Maart-April). De redacteur J. Goossenaerts en M. Grypdonck herdenken Jan Grauls.
| |
Neophilologus.
XLIV, Afl. 2. J.U. Terpstra waardeert in Lambert Ten Kates Übersetzung von Ragnar Lodbroks Sterbelied (Krákumál) taalkundig inzicht en esthetisch besef, und ihre literarhistorische Bedeutung ziet hij hierin dat Ten Kate moet gelden als ‘ein verkannter Vorläufer der vorromantischen nordischen Renaissance in der europäischen Literatur’. - J.C. Arens vergelijkt in Erysichthon: Revius en Callimachus het negende overwinningslied van Revius met zijn voorbeeld, de Demeter-hymne van Callimachus. - L.C. Michels zet een plaats bij Maerlant, waar sprake is van Planten als goden in het oude Egypte, in zijn verband met de klassieke overlevering. - In de rubriek ‘Boekbespreking’ een beoordeling van Elizabeth Lindes, Veelheid en Binding, door Emmy Kerkhoff.
| |
Volkskunde.
XIX, Afl. 1. J.J. Mak begint een vervolgartikel over Heilige en onheilige dronkenschap in de middeleeuwen. - K.C. Peeters geeft een overzicht van de organisatie van het Sagenonderzoek aan de Leuvense Universiteit, als inleiding tot drie proeven daarvan: A. Roeck, Hedendaagse Sagenstudie, verslag van een onderzoek in het Hageland; M. Van den Berg, Onderzoek naar de sagenmotieven in de Polders ten Noorden van Antwerpen; S. Bohez, Sagenmotieven uit het land tussen Leie en Schelde.
| |
Standpunte.
XIII, Nr. 1 (Okt. 1959). D.J. Opperman keert zich in Die allerbeste Nederlandse literêre werk? tegen het zeer gunstig oordeel van J.J. Mak over Colijn van Rijssele's De Spiegel der Minnen. - E. Lindenberg oefent in Eugène Marais: herout of twintiger? kritiek op de plaats die aan deze dichter in de zuidafrikaanse literatuurgeschiedenis gewoonlijk wordt toegekend. - H. Venter bespreekt Vondel se vers in ‘Het Pascha’.
| |
Zeitschrift für Mundartforschung.
XXVII, Afl. 2. (Febr. 1960). Deze aflevering bevat een opstel van S.A. Louw Über einen Sprachatlas für Afrikaans. Hij maakt o.m. duidelijk, dat het Afrikaans wel geen echte dialecten kent, maar toch zoveel geografische variatie vertoont, o.a. bij de plant- en diernamen, dat het samenstellen van een taalatlas zin heeft. - J.L. Pauwels en
| |
| |
L. Morren bespreken De grens tussen het Brabants en het Limburgs in Belgie. De auteurs zijn van mening, dat een door hen gevonden isoglossenbundel, de z.g. ‘Gete-lijn’, de grens tussen Brabants en Limburgs beter aangeeft dan de Uerdinger lijn.
| |
Etudes Germaniques.
XV, Nr. 1. Jean Fourquet beantwoordt de vraag Le vers des langues germaniques est-il d'une autre nature que le vers des langues romanes? ontkennend; hij herleidt Vers néerlandais et vers français beide tot de grondslag van een maat van twee tempi, elk van één syllabe; dit beginsel, dat in het romaanse isosyllabische vers al vroeg de antieke metriek verving, beheerst sedert de Renaissance ook het germaanse vers. - In de rubriek ‘Bibliographie critique’ besprekingen van A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde en William Z. Shetter, Introduction to Dutch door P. Brachin. |
|