Nog een Spaanse hulp?
In het voormalige Esperanto-tijdschriftje ‘La Progresanto’ van okt. '57 vinden we een bijdrage van Dr. J. Régulo-Pérez, docent in de klassieke talen aan de universiteit van La Laguna, over de etymologie van het woord tabak. Hoewel het artikeltje meer vragen bij me heeft achtergelaten dan dat het de grond vormde voor een vaste overtuiging inzake de herkomst van dit woord, lijkt me het toch interessant genoeg om er in ruimer kring bekendheid aan te geven. Vandaar dat ik het slot er van heb vertaald.
(Het begin geeft verschillende niet ter zake doende opmerkingen.)
‘De Indiaanse namen van de Nicotiana zijn in Haïti kohoba, in het Guaraniisch petun' en in het Nawatlisch pecietl. Fonetisch is er dus niets, dat ons het recht geeft tabak te verbinden met een of ander Indiaans woord. Waar komt het woord tabak dan vandaan? Volgens niet te weerleggen documenten leefde dat woord al lang voor de ontdekking van Amerika in Italië en Spanje. Reeds in de 15de eeuw vinden we in het Italiaans tabacco, tabauco, dat afstamt van het Arabische tubbâq, een naam voor het Eupatorium en voor andere kleefplanten. De Arabieren hebben het op hun beurt overgenomen van het Syrische dŭbåqå, wat vastkleven en viscum betekent. Tijdens de Arabische periode bestonden er in Spanje de Spaans-Arabische vormen tubbâqa en tabbâq. Van dit laatste komt het Italiaanse tabacco en het tegenwoordige Spaanse altabaca, tabaca, altabaquilla enz., namen voor verschillende kleefplanten. Het Italiaans kent intabaccare, attabaccare, tabaccare al van 1441 af. De semantische evolutie is geheel begrijpelijk, als men in ogenschouw neemt, dat tabacco, altabacca en dergelijke vormen (uit het Arabische tabbâq of tubbâq) de namen van het Eupatorium en andere medicinale kruiden zijn, die als braak- en slaapmiddel werden gebruikt. En omdat de Amerikaanse plant de Indianen dronken maakte en bij de Europeanen braak-, slaapen dronkenschapsverschijnselen opwekte, hebben de Spanjaarden haar tabaco gedoopt.’
C. Bruins