De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een buitenlander vraagt - en krijgt antwoordIn de eerste aflevering van de NTg. van 1959 wees ik op twee curieuze verschijnselen en vroeg of iemand daar soms een verklaring voor wist. Deze bladvullingen hebben allebei, zij het niet in dezelfde mate, de belangstelling van de lezers gewekt. Het spijt me dat ik uit gebrek aan ruimte de ontvangen brieven niet in extenso kan publiceren; ik hoop echter dat de volgende uittreksels of samenvattingen een getrouw idee hiervan zullen geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IMijn eerste opmerking kwam hierop neer dat alle twee-lettergrepige substantiva, bestaande uit een verbale wortel plus het prefix ver- of be-, onzijdig zijn, behalve verbouw en verkoop, en dat bovendien alleen bij deze woorden de klemtoon de facto op het voorvoegsel valt. Ik vroeg me daarbij af of er soms verband bestaat tussen het uitzonderlijke geslacht en de uitzonderlijke uitspraak. In haar interessante brief meent Mevr. M.I. BAST-REYNDERS (Meidoornweg 12, Geldermalsen) mijn gegevens enigszins te kunnen aanvullen. Niet 2, maar wel 6 van de hierboven zn gedefinieerde zijn volgens haar de-woorden. Er komen nl. in de Woordenlijst van de Ned. Taal bij: de verhuur, de vergiet, de bekomst en de bestel (in de betekenis ‘beschuitbol met anijs’). Ik zal zo vrij zijn, de bestel als uitsluitend Zuidned. en als te speciaal buiten beschouwing te laten. Bekomst is weliswaar twee-lettergrepig, valt echter wezenlijk in 3 elementen uiteen: be+kom+st, waarbij -st een suffix is, zodat deze term evenmin onder mijn definitie hoort als de verdienste of de belofte. Blijven dus: de verkoop, de verbouw, de vergiet en de verhuur. De twee laatste zijn ook inzoverre interessant dat de klemtoon hier - anders dan bij vérkoop en vérbouw - gewoon is. Mijn vraag dienaangaande moet dus negatief worden beantwoord: er is géén verband tussen genus en uitspraak. Het naast elkaar staan van de vérkoop en de verhúur is bizonder frappant en - geheimzinnig. Want hoewel Mevr. BAST bij navraag onder collega's en leerlingen de indruk gekregen heeft dat ook verbouw en verkoop langzamerhand ‘genormaliseerd’ worden, hoewel het aan de andere kant natuurlijk mogelijk is, in sommige gevallen b.v. verbod en verbruik (als tegenstelling van gebod en gebruik) op ver- te accentueren, nemen verkoop en verbouw, wat de klemtoon betreft, ontegenzeggelijk een zeer aparte plaats in. Laat ik nu tot de genus-kwestie terugkeren. De vergiet behoort tot de huishoudelijke sfeer. We zullen dus de huisvrouw aan het woord laten: ‘Daarbij [i.e. bij de huishoudelijke termen] zien we herhaaldelijk het verschijnsel, dat oorspronkelijk onzijdige woorden tot de-woorden worden en bovendien bij de voornaamwoordelijke aanduiding nog vaak vrouwelijk zijn ook. Vergelijk: de (het) griesmeel (het meel); de (het) aanrecht; de (het) schort; de (het) deksel; de (het) stijfsel. Zouden we de en het vergiet ook niet zo moeten verklaren?’ Maar de verbouw, de verkoop, de verhuur? De verklaring, waaraan eenieder onmiddellijk denkt, wordt door Mevr. BAST uitgedrukt als volgt: ‘Bouw, koop en huur zijn de-woorden. Evenals inkoop en nieuwbouw zullen ook verkoop, verbouw en verhuur hun woordgeslacht naar dat van het ‘grondwoord’ richten’. Er is inderdaad groot verschil tussen de woorden in kwestie en termen als het bevel, het bedrag, het verdrag, daar noch vel (in deze zin) noch drag als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zn bestaan. Doch wat zullen we zeggen van het berouw, het beslag, het verslag? Worden de rouw en de slag niet wel degelijk als substantiva gebruikt? Weliswaar is bij berouw, beslag en verslag het semantische verband met het ww nauwer dan dat met rouw of slag. Maar neem het verloop of het verbond: zullen we durven beweren dat het verloop minder dicht bij de loop, het verbond minder dicht bij de bond staat dan de verkoop bij de koop, de verbouw bij de bouw? Misschien toch wel. Vooral koop en verkoop, huur en verhuur verhouden zich tot elkaar als de twee tegenovergestelde aspecten van eenzelfde operatie, van eenzelfde begripGa naar voetnoot1). Een bevestiging van deze theorie zal allicht te vinden zijn in het gedrag van de andere onscheidbare prefixen. Bij ge- is weliswaar geen onderscheid mogelijk: alle zn, die ons interesseren, zijn het-woorden (gebuur, gemaal, genoot, gezant, gezel komen niet in aanmerking, want ook afgezien van het feit dat ze personen aanduiden, zijn ze of niet samengesteld met een verbale wortel óf samengesteld met een thans onherkenbare verbale wortel). Niet minder eentonig is het beeld bij ont-. Onzijdig zijn ontbijt, onthaal, ontslag, ontwerp, ontzag, ontzet, kortom alle zn die onder onze definitie ressorteren. Veel interessanter zijn de toestanden bij her- en mis-. Verreweg de meeste substantiva, die met her- beginnen, zijn de-woorden: herbouw, herdoop, herdruk, enz. Nu liggen aan deze woorden naar alle schijn (dit is weer een opmerking van Mevr. BAST) de bouw, de doop, de druk ten grondslag. Het enige onzijdige woord is, salvo errore, herstel, doch dit is blijkbaar gevormd bij herstellen. Tegenover de misdruk, de misgreep, de miskoop, de misstand staan het misbruik en het misdrijf. Is het niet opvallend dat de het-woorden juist die zijn, waarvan het tweede element niet als zn bestaat? De discussie blijft open! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II‘Als de combinatie er + voorzetsel in verbinding met een bn gebruikt wordt, staat het voorzetsel achter het bn: Ik ben er trots op, Ze was er ziek van. Er zijn, naar ik meen, slechts 3 bn, die daar een uitzondering op vormen, en wel klaar, bezig en nodig. Ik ben ermee klaar. Ze was ermee (of, in andere gevallen, eraan) bezig. Dit zal daar wel voor nodig zijn. Hoe komt dat?’ Deze tweede vraag heeft drie antwoorden uitgelokt. Dr. P.C. PAARDEKOOPER, de bekende taalkundige uit Eindhoven (Luikenstr. 22) begint met op te merken dat het er vooral op aankomt, ‘dit verschijnsel in een groter verband te plaatsen, en daardoor te verduidelijken’. Voorts schrijft hij: Of splitsbare groepen als waar op, daar op, hier op, er op, ergens op en nergens op nu één woord vormen of niet: onze traditie beschouwt ze als één geheel blijkens de naam voornaamwoordelijk bijwoord. Woordgroepen kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeilijk als woordsoorten beschouwd worden. Het vn bw vormt een bizonder moeilijke en uitgebreide stof, waar we nog maar weinig van weten. Een vn bw kan een deel zijn van een zin (oftewel een ww-patroon) maar ook een deel van een groep met een zn als kern of een deel van een groep met een bn of bw als kern. Kort gezegd: een vn bw kan o.a. drie dingen zijn: ww-patroondeel, zn-patroondeel en bw bn-patroondeel. In alle drie de gevallen kunnen de twee stukken van het vn bw verschillende plaatsen in de zin hebben. Prof. Brachin vraagt uitsluitend iets over het vn bw als bw bn-patroondeel. Zo'n bwbn-patroon vormt één zinsdeel, want het kan in z'n geheel vóór de persoonsvorm staan: trots daarop (ben) ik niet. Het doet ons sterk denken aan het verwante type: trots op dat kind ben ik niet. Hier vormt een zn-patroon (op dat kind) de nabepaling bij trots. Dit type zullen we telkens met het vorige vergelijken. Zijn trots daarop en trots op dat kind geen eerste zinsdeel, dan zijn er verschillende plaatsmogelijkheden voor daar en op en op dat kind. Terecht stelt prof. Brachin trots voor die verschillen verantwoordelijk. We zullen nu achter elkaar drie types geven: in a voorbeelden met verwend, in b met tevreden, in c met blij. In alle drie die types proberen we zowel mee als met die auto op twee plaatsen te zetten: die direkt vóór verwend enz, en die direkt erachter:
Van de drie types a, b en c is het laatste het eenvoudigste: het staat maar één volgorde toe, die na blij. Type b geeft de voorkeur aan diezelfde volgorde, maar plaatsing voor tevreden is niet per se uitgesloten. Type a heeft daaren tegen plaatsing vóór verwend als voorkeur: die erachter is vooral bij mee nogal bezwaarlijkGa naar voetnoot1). Prof. Brachin z'n drie uitzonderingen (klaar, bezig, nodig) staan dus niet alleen: ze horen samen met enkele andere woorden bij type a of bGa naar voetnoot2). Aldus Dr. PAARDEKOOPER. Hier voegt hij nog aan toe: ‘Persoonlijk kan ik b.v. heel goed zeggen: Waar (is) dat nou nodig voor. Daarnaast is ook mogelijk: Waar (is) dat nou voor nodig. Nodig hoort voor mij dus bij type b, maar klaar en bezig reken ik onder type a’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze laatste opmerking was als een voetnoot bedoeld. Ze leek me echter een betere plaats te verdienen, ook omdat een ander correspondent, de heer L.M. JAPIN, (Kruisweg 72 Rd, Haarlem) daar - natuurlijk onbewust! - bij aansluit en de nadruk op legt, al komt zijn mening niet geheel overeen met die van Dr. PAARDEKOOPER. Hij gaat ervan uit dat de kwestie ‘iets gecompliceerder is’ dan ik ‘verondersteld’ had. ‘Het geval klaar immers, neemt in zekere zin een tussenpositie in tussen ‘groep I’ (de ‘normale’ gevallen) en ‘groep II’ (bezig en nodig)’. Klaar is een soort grensgeval. Naast ik ben ermee klaar is ook mogelijk: Ik ben er klaar mee. ‘Opmerkenswaard is, dat de laatste constructie 2 betekenissen oplevert: a) een betekenis, identiek aan Ik ben ermee klaar, met een bizondere accentuering van klaar; b) een ietwat ‘populaire’ omschrijving van: De onaangename gevolgen komen voor mijn rekening, of - eveneens in ‘populaire’ trant: Ik zit met de brokken’. Zoiets komt volgens de heer JAPIN niet is aanmerking bij bezig en nodig. Hoogstens kan men zeggen dat Ze was er bezig mee een enkele keer voorkomt in de betekenis van: Ze had 't er druk mee (terwijl Ze was er bezig aan uitgesloten blijft), en dat ‘bij een sterk geaccentueerd nodig wel degelijk een vorm Dit zal d'r wel nodig voor zijn, met achterplaatsing dus van het voorzetsel, denkbaar is’. Merkwaardig gedraagt zich ook het woord klaar wanneer men in de gegeven constructie er door een - nadrukkelijker - vooropgeplaatst daar vervangt. ‘Daar ben ik kláár mee blijkt slechts voor te komen in de ‘2de betekenis’ (Ik zit met de brokken), Dáár ben ik klaar mee echter in beide betekenissen. Daarentegen ontmoeten we de constructie met vooropgeplaatst voorzetsel in beide accentueringen (Daar ben ik mee kláár; Dáár ben ik mee klaar) slechts in de 1ste (‘gewone’) betekenis’. Wat bezig en nodig betreft, is de heer JAPIN van oordeel ‘dat de constructies Daar zal 't wel nódig voor zijn en Dáár zal 't wel nodig voor zijn enz. zelfs gangbaarder lijken dan die met vooropgeplaatst voorzetsel’. In hoeverre de lezers van de NTg. het met al die onderscheidingen eens zullen zijn, weet ik niet. Maar gesteld dat ze alle juist zijn, hoe ze te systematiseren? ‘Schroomvallig’ waagt mijn correspondent zich aan de hypothese dat, in sommige gevallen althans, ‘emfasis met de achterplaatsing van het voorzetsel (misschien is het beter, in dit verband te spreken van vooropplaatsing van het adjectief) enig verband kan houden’. Hij probeert dit dan ook te tonen aan de hand van de verschillende hierboven aangehaalde zinswendingen. Laat ik genoegen nemen met één voorbeeld. ‘De constructies Daar (dáár) zal 't (wel) nodig voor zijn, welke we gangbaarder meenden te mogen noemen dan die met vooropgeplaatst voorzetsel, plegen ook weer voort te komen uit de ietwat emfatisch geladen gespreksituatie, het debat. B.v.: A betwist de noodzaak van een bepaalde maatregel, tegen X genomen; B antwoordt dat toch Y hetzelfde is overkomen. A werpt tegen: Nou ja, die Y! Dáár zal 't wel nodig voor zijn!’
Uit de zeer genuanceerde opmerkingen van de heer JAPIN blijkt dat het probleem niet al te eenvoudig mag worden gesteld. Doch ze verklaren geenszins waarom de drie adjectiva in kwestie, zo niet altijd, dan toch meestal een uitzondering vormen op de normale constructie. De brief van de heer H.Th. OOSTENDORP, litt. neerl. hisp. drs., lector in de Nederlandse taal en letteren aan de universiteit van Madrid, die door zijn onderwijs aan buitenlanders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook ‘gefascineerd geraakt’ is ‘door er met zijn vele betekenissen en constructies’, brengt ons een stap nader bij de oplossing. Hij vestigt ter vergelijking onze aandacht o.m. op de volgende zinswendingen:
en merkt hierbij op dat in deze 4 volzinnen ‘de plaats van het tweede deel van het voornaamwoordelijke bijwoord een aanwijzing [kan] zijn of het bw of zn al of niet een direkte bepaling van het ww vormt, m.a.w. er al of niet reeds een samenstelling mee vormt (Zie H.F.A. VAN DER LUBBE, Woordvolgorde in het Ned., Assen, 1958, p. 268). Er zijn b.v. werkwoordgroepen als: hardlopen, koffie zetten, die op het eerste gezicht met de onder a en b genoemde gevallen overeenkomen. De plaats van het tweede deel van het voornaamwoordelijk bw verschilt echter:
Ik ben geneigd dit verschil in constructie toe te schrijven aan en als bewijs te beschouwen van het feit, dat deze werkwoordgroepen nog geen volledige eenheid vormen’. Zouden we hier niet met hetzelfde verschijnsel te doen hebben als bij klaar, bezig en nodig? Want, zo vervolgt de heer OOSTENDORP, ‘nodig zijn, klaar zijn, bezig zijn vormen semantisch een hechtere eenheid dan ziek zijn etc. Dit is een kwestie van taalgevoel, maar ook de door U gesignaleerde eigenaardigheid laat dit formeel blijken. Een andere aanwijzing vormt het feit, dat de genoemde bn moeilijk attributief gebruikt kunnen worden. Voor bezig kennen we nog vaste uitdrukkingen als: de bezige bij, de bezige huisvrouw, maar andere combinaties klinken vreemd. De nodige boeken betekent veel boeken, terwijl klaar in het geheel niet als attributief adjectief gebruikt kan worden in de betekenis gereed. Onder deze groep valt ook, met dezelfde formele kenmerken: het ermee eens zijn’Ga naar voetnoot1). Daar zou ik nog twee woorden aan willen toevoegen, die me intussen te binnen geschoten zijn: attent en accoord. Ik moet U erop attent maken is gewoner dan: Ik moet U er attent op maken, en Gaat U daarmee accoord? op z'n minst even goed als: Gaat U daar accoord mee? Ook hier is de cohesie van de werkwoordgroep heel sterk (zó sterk dat attent en accoord practisch alleen in deze combinatie voorkomen) en verklaart naar alle schijn de zinsbouw. Toch zal men kunnen tegenwerpen dat eens (in die overigens zo moeilijk te ontleden uitdrukking het ermee eens zijn) en accoord eigenlijk niet voor adjectiva kunnen worden aangezien. Evenmin: attent: want wat is een bn dat zo goed als nooit in verbinding met zijn gebruik wordt? In zoverre is het geval van klaar, bezig en nodig, die als echte bn een zo bizondere plaats innemen, opvallender.
Pierre Brachin |
|