De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdDen vaendrich van Meetkerck: Revius en VergiliusUit Revius' Iaerdicht op de verlossinge der Stadt Deventer wordt terecht het stuk bewonderdGa naar voetnoot1), waarin de vaandrig van Meetkerck, in de stad doorgedrongen, door de vijanden zwaar bestookt, leven en vanen weet te redden door in de IJsel te springen. Tot meerder begrip van Revius' bedoelingen en prestatie zij opgemerkt, dat hij hier de vaan van Vergilius geplant heeft op de wallen van zijn vaderstad. Vergilius zelf had zich reeds aan Homerus gespiegeld. In de strijd om het scheepskamp laat Achilles Patroclus pas dan ingrijpen, als de laatste weerstand van de Grieken is gebroken, dat is als zelfs Ajax het niet meer heeft kunnen houden. Maar een Ajax zwicht pas, als zijn speer gebroken is. Maar voor Ajax' speer gebroken wordt, moet het al een tijd heet hebben toegegaan. Aan deze laatste weerstand van Ajax wijdt Homerus een krachtige passage, waarvan de energie en de suggestie (men hóórt de treffers) in geen vertaling geheel kan doorkomenGa naar voetnoot2). Ajax' weerstand verslapt', overstelpt als hij werd door een bui van
Werptuig; Zeus door zijn wil hem allengs overmande, het fiere
Trojervolk door hun schóten; de blinkende helm aan z'n slapen
Dreunde vervaarlijk, getroffen, getroffen weerom, door de schoten,
Slaand' op de stevige bulten; vermoeidheid woog zwaar op zijn linker
Schouder, omdat hij gedurig het flonkerend schild moest torsen.
En, al kon ook de druk van de spiesen dat schild niet verwikken,
Toch was zijn strot van een moeilijk hijgen bezet en in stromen
Gutste het zweet alzijds lang zijn leden omlaag, op veraadming
Kon hij niet hopen, daar overal onheil zich pakte op onheil.
Bij Vergilius is het Turnus, die in de verdrukking komt. In het Trojaanse kamp doorgedrongen, wordt hij pas laat door een overmachtige tegenaanval teruggedrongen, maar hij weet zich te redden door in de Tiber te springen. Bij Homerus is het zwichten van Ajax het begin van het ontzet door een ander, bij Vergilius is de sprong van Turnus het glorieus eind van een waagstuk, | |
[pagina 165]
| |
en van het negende boek. Bij Turnus' ontsnapping heeft de Romein gedacht aan Horatius Cocles, die, na de brug zo lang verdedigd te hebben, tot deze achter hem was afgebroken, in de Tiber springend, zowaar behouden wist te ontkomen. Het ethos van de morele overwinning in de aftocht, typerend voor de Romeinen, vervult ook Revius' beschrijving. In de volgende aanhalingen kan men Revius' strakke bewerking en Vondels zwakker vertaling vergelijken met hun voorbeeld. Ik geef alleen het slot; men kan Vergilius, 778 vv., bij Revius volgen vanaf vers 281.
Vergilius, aen. 9.806 vv.
ergo nec clipeo iuvenis subsistere tantum
nec dextra valet: iniectis sic undique telis
obruitur. strepit adsiduo cava tempora circum
tinnitu galea, et saxis solida aera fatiscunt,
discussaeque iubae capiti, nec sufficit umbo
ictibus: ingeminant hastis et Troes et ipse
fulmineus Mnestheus. tum toto corpore sudor
liquitur et piceum - nec respirare potestas -
flumen agit; fessos quatit aeger anhelitus artus.
tum demum praeceps saltu sese omnibus armis
in fluvium dedit. ille suo cum gurgite flavo
accepit venientem ac mollibus extulit undis
et laetum sociis abluta caede remisit.
Revius, 300 vv. (ed. Smit, 2.12).
Ten lesten can niet meer, al swanckende hy staet.
De stenen vande bres hem hagelen om d' ooren,
Den stormhoet rammelt hem dat hem bycans het horen
En 'tsien gelijck vergaet, de pluym leyt vanden top,
De loden sonder tal hem vliegen om den cop,
Dies breeckt het bange sweet hem wt aen allen enden,
Den asem hem ontstaet, ontsenuwt zijn de lenden,
Hij springet op het laetst met vanen en geweer
Cloeckmoedich inde stroom. de Isel booch hem neer
En droech den vromen helt door sijner sachter banen
Tot 'tleger vanden Prins, geciert met beyde vanen.
Vondel, 1190 vv. (W.B., 6.949).
Zoo wort hy overal beschoten op de muuren,
En overvallen, en de helm klinckt stadigh aen
Op 't hooft: het koper kan geen kaien wederstaen:
De kam wordt van den helm gekloncken, en geslagen:
De schilt kan 't schieten noch het smijten niet verdraegen.
De Troischen, Mnestheus zelf van blixemen noit moê,
Volharden, drijven hem geduurigh speeren toe.
Toen brack hem die bykans geen' adem meer kon scheppen,
Het zweet langs al de leên en lichaem uit door 't reppen
En roeren, en het droop, als moddrigh water, af.
Hy, flaeu en moede, hijght naer zijnen aêm, begaf
Zich entlijck naer den stroom, en sprong in volle wapen
Van boven in den vliet, die hem, als een' rechtschapen
Verweerder, in zijn kil en blonden maelstroom ving,
Door 't zachte water droegh, en dezen jongeling,
Het bloet en zweet en stof afvaeghende, heel blijde
By zijne spitsbroêrs broght, en zette aen d' overzijde.
J.C. Arens |
|