Revius aan Heiblocq.
Iedere inlichting over een groot man en een groot dichter als Revius is welkom. Het volgende briefje van Revius raakt de man zowel als de dichter. Het bevat een inlichting, die als aantekening kan dienen bij de woorden van prof. Smit: Na deze sonnettenreeks heeft Revius, voor zoover wij weten, weinig meer geschreven. (De Dichter Revius, Amsterdam 1928, p. 243).
Wij danken dit briefje aan een oudleerling van Revius, de eerwaarde heer Jacob Heiblocq, leraar aan de Latijnse school van de Nieuwe Zijde te Amsterdam, toen hij in 1662 zijn Farrago Latino-Belgica, of Mengelmoes Van Latijnsche en Duitsche Gedichten uitgaf. De bundel is niet oninteressant om de celebriteiten, als Westerbaen, Vondel, Gronovius, die een bijdrage hebben geleverd in het Album amicorum, dat Heiblocq erin gepubliceerd heeft. (Zie Te Winkel III2, p. 524 en aant. 2). De Farrago bevat ook de Latijnse gedichten, waarmee Heiblocq in zijn Leidse studententijd belangrijke gebeurtenissen in het Staten-college begeleid heeft. Hij luidt daarin Daniel Dammius, pro-regent van het college, gestorven 12 Juni 1641, uit, huldigt Hommius, als deze op 18 November van hetzelfde jaar om gezondheidsredenen het regentschap neerlegt, rouwt om diens dood 5 Juli 1642. Toen Revius in dat jaar zijn inaugurale rede hield, begroette Heiblocq hem in drie sapphische strofen. (Farrago, p. 187-194). Het volgend kontakt tussen hen, waarvan wij horen in de Farrago, dateert van 1655. Dan draagt in drie alcaeische strofen, Heiblocq zijn langste en meest ambitieuze gedicht, Martelkroon Voor de vermoorde en verstrooide Vaudoizen, Van ouds genaamt Waldenzen, op aan zijn oudleermeester: Heiblocq noemt zich zijn discipulus. 8 Juli van dat jaar bedankt Revius hem voor de voortreffelijke verzen, en voor de eer van de opdracht. Hij had, zo vervolgt hij, iets dergelijks, dat hij voornemens geweest was aan Heiblocq als tegengift te zenden, maar hij had op dat ogenblik het niet kunnen vinden. Hij blijft dus bij Heiblocq in de schuld en kan alleen maar zijn dank betuigen. Hij wenst hem en zijn gezin Gods beste zegen. (Ald., p. 10).
J.C. Arens.