| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
December 1959. S. Vestdijk bespreekt in de kroniek van de poëzie onder de titel Dubbele moraal der bloemlezers, de bloemlezing van Rodenko Met twee maten, waarvan hij de methode hoogst belangrijk acht voor de litteratuurwetenschap. R. geeft nl. een proeven van bloemlezen waarbij ‘geleerde geheugenprestatie vervangen (wordt) door het vermogen tot zelfstandig keuren en kiezen, en tot het wetenschappelijk motiveren daarvan.’
| |
Het Boek van Nu.
December 1959. C.J.E. Dinaux bespreekt Het verzamelde dichtwerk van P.N. van Eyck, waarbij hij er de nadruk op legt dat het dichterschap van Van Eyck eerst ten volle verstaan kan worden als men de beweging van Tachtig niet langer zou beschouwen als een ‘nieuwe dageraad’, maar als een ‘apotheose.... een hartstochtelijk levensfeest in het aangezicht van een nabij einde’. - J.C. Brandt Corstius in Jacques Perk: Brieven en documenten, acht de publikatie van Jacques Perk; Brieven en documenten, bijeengebracht en uitgegeven door Garmt Stuiveling, niet alleen van belang voor het toekomstige Perk-onderzoek, maar tevens voor de ‘gewone’ lezer, voor wie de jonge Perk hier als het ware levend aanwezig is. - G. S(tuiveling) schrijft een In memoriam Gerard Brom. - J. Greshoff toont zich verontwaardigd over het onrecht de auteur aangedaan in materieel en juridisch opzicht in Vragen van een naïeve belanghebbende.
Januari. Pierre H. Dubois oordeelt in Angst als vijand ongunstig over de nieuwste roman van M. Gijsen, Lucinda en de Lotoseter, samengesteld als dit werk is uit ‘losse delen, die met elkaar geen andere binding hebben dan de gedesillusioneerde bitterheid van de auteur.’ - In De eeuwige Andere kritiseert P.H. Ritter jr. de nieuwste roman van Ina Boudier-Bakker, die te veel een demonstratie is van door de schrijfster ontdekte levenswetten. - Een geslaagd Debuut van een Vlaamse romanschrijfster noemt Raymond Brulez de roman Een heel klein scheepje van Chris Yperman. - Nederland vóór honderd jaar, 1859-1959, door W. Jappe Alberts en jkvr. J.M. van Winter, uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Nillmij., roept een breed en belangwekkend beeld op van het nederlandse leven tussen 1840-1870, constateert W.A. Braasem in Nederland voor honderd jaar.
| |
Maatstaf.
December 1959. In een Open Brief aan Bert Bakker geeft Hans Warren op verzoek een autobiografisch opstel. - Nol Gregoor belijdt Een zwak voor Nescio en geeft een levendig verslag van zijn bezoek aan de auteur te Amsterdam. - In Ambivalent Gemeijer oefent A. Marja kritiek uit op de subjectieve zienswijze van J. Meijer in zijn studie over Willem Anthony Paap.
Januari. Annie Salomons zet haar Herinneringen uit den ouden tijd voort en schrijft over Marcellus Emants, Frans Coenen, Dirk Coster, Henri Wiessing, Marie van Zeggelen en A. Viruly. - Dolf Verspoor lanceert een aanval op J.C. Brandt Corstius in Studium generalissimum.
| |
Roeping.
December 1959. Anton van Duinkerken publiceert naar aanleiding van het overlijden van Gerard Brom zijn herdenkingsrede, uitgesproken op 3 december 1959. - Gabriël Smit geeft Herinneringen aan Gerard Brom. - Anton van Duinkerken in Bourgondische portretkunst ziet in de kunst van het Bourgondische tijdvak een ‘overgangsvorm... tussen type en psyche, tussen persoon en symbool’. - Uit Lodewijk van Deyssel over Jacques Perk van Harry
| |
| |
G.M. Prick blijkt dat Van Deyssel tot de vroegste vereerders van Perk heeft behoord. Reeds een half jaar voor de eerste druk van diens gedichten verscheen, maakte v.D. in De Amsterdammer van 2 juli 1882, naar aanleiding van een bespreking van ds. Perks In de Belgische Ardennen, met bewondering gewag van Jacques' gedichten.
| |
Ontmoeting.
November/December 1959. C. Ouboter bespreekt in Van velerlei poezie werk van Nederlanders en Vlamingen, waaronder J.W. Schulte Nordholt, A. Kossmann, Fr. de Wilde en Christine d'Haen.
| |
Streven. XIII, Alf. 5.
J.E. van Dijck in De leraar in de latere nederlandse roman splitst de romans over de leraar in twee groepen, nl. bezien vanuit het standpunt van de volwassene en vanuit de wereld van de middelbare scholier. Tot de eerste groep rekent hij o.a.S. Vestdijk, Ivoren Wachters, tot de tweede groep o.a. Vestdijk, Terug tot Ina Damman en De andere school.
| |
Levende Talen.
December 1959. P. van der Meulen geeft in P.N. van Eyck en ‘een prentje van Jan Luiken’ een interpretatie van ‘Herwaarts’ onder vergelijking van de gravure van Jan Luiken in de opvatting daarvan bij Pieter Huygen. - F.G. Droste bespreekt Enige structuurtypen in de nominale woordgroep en hun semantische achtergrond, waarbij hij als formele kenmerken werkt met woordorde, accentuering en pauze, en stelt twee principes van ordening vast: de semantische waarde van de hele woordgroep en die van een beheersend onderdeel daarvan. - N. Wijngaards houdt een Pleidooi voor integrale transpositie van westerse poëzie, gedemonstreerd aan een kwatrijn van William Blake. - K.M.F. van den Broeck wijst op Een aspect van het moedertaalonderwijs in Vlaanderen, waar de leraar in Nederlands een in feite vreemde taal te onderwijzen heeft, die weerstand wekt. - De Didactische eenmansexperimenten van W. Diemer bestaan in het beginnen van elk lesuur in elke klas met het zeggen van een gedicht. - Boekbesprekingen o.a.: Miscellanea Litteraria van het Instituut voor Vergelijkende Literatuurgeschiedenis te Utrecht (J. Kamerbeek Jr.); J.H.A. Elemans, Woord en wereld van de boer (Jo Daan); J.A. Huisman, Alliteratie in onze tijd (E. = G.G. Ellerbroek); J. Meijer, Willem Anthony Paap (F. Jansonius).
| |
Driemaandelijkse Bladen. XI (1959), Afl. 4.
J.H. Brouwer heeft Fries in Slochteren ontdekt in een kopie van een vermoedelijk 15e-eeuws stuk, dat gedeeltelijk in zuiver Fries, gedeeltelijk in fries gekleurd oostelijk Nederlands is opgesteld. J. Naarding geeft hierbij een aanvulling Friesland en Groningen. - G.A. Evers licht Zwolse begrippen en zegswijzen toe, die nog in het laatste kwart van de vorige eeuw gangbaar waren. - K. Heeroma zet zijn reeks artikels Stalwoorden voort, en blijkt aangaande Repel en ruif in sommige opzichten tot een andere mening te zijn gekomen dan die hij in de vorige aflevering over ‘De stalpaal’ had uiteengezet. - J. Naarding behandelt twee Groninger toponiemen, nl. In Westercili (± 1160), dat hij opvat als ‘in (het gebied van de) Westerzijl’, en Nutspete, dat hij anders verklaart dan W. de Vries heeft gedaan. - G.H. Ligterink schrijft over Antiquiteiten uit het Groninger Westerkwartier, t.w. Lynne-Linde, Opslach-Opslachte, Swaechcluse en Vluiscamp. - B.H. Hommen deelt historische biezonderheden mee over De Woord bij Oldenzaal. - Bladvullingen: J. Naarding, Zijl = stuw; K. Heeroma, Het dialect van Rijssen (aankondiging van een woordenboek van het Rijssens
| |
| |
door K.D. Schönfeld Wichers); T. Hoekema, mededeling Van het (Nedersaksisch) Instituut over een medewerkersbijeenkomst ter voorbereiding van een vragenlijst over het noordoostnederlandse werkwoord.
| |
Volkskunde.
LX (1959), Afl. 4. Een postuum artikel, omstreeks 1930 geschreven, van Frans M. Olbrechts, handelt Over volkswetenschap in het algemeen en volksgeneeskunde in het bijzonder. - M. De Meyer doet verslag van enkele ‘hoogtepunten’ in Het internationaal congres voor de studie van de volksvertelsels, Kiel en Kopenhagen 19-29 aug. 1959. - Verder Kleine Mededelingen en een groot aantal Boekbesprekingen.
| |
Onze Taal.
XXIX, Nr. 1 (Januari). Een redactioneel artikel gaat over Men, we, je, ze. - Verder o.a., onder de titel Hilversum, een aantal vernederlandsingen, ten dienste van de radio-omroep in Nederland en België, van veel gebruikte engelse termen, en, onder ‘Boeken’, een korte bespreking van P.C. Paardekooper, Bonen of Boulogne?.
| |
Museum.
LXIV, Nr. 4 (December 1959). In een redactionele mededeling Een einde en een begin wordt een vernieuwing van het tijdschrift aangekondigd, dat voortaan ‘Forum der Letteren’ zal heten. De rubriek Recensies zal aanzienlijk worden verkort en alleen boeken die naar inhoud of methode van algemeen belang zijn, zullen een afzonderlijke bespreking krijgen. De inhoud van het nieuwe tijdschrift zal voortaan hoofdzakelijk bestaan uit artikelen, die door onderwerp en behandeling ‘de grenzen van het specialisme overschrijden en die derhalve algemeen genoeg zijn om ook beoefenaren van een ander specialisme te interesseren’. - In een artikel Taalkundige, wat is er van de mens? onderzoekt C.F.P. Stutterheim kritisch taalwetenschappelijk taalgebruik, vooral in de historische grammatica. Het blijkt, dat daar wel een en ander op aan te merken valt en dat het verwijt van levensvreemdheid en ‘onmenselijkheid’ niet zonder grond is. - In de rubriek Recensies beoordeelt B.C. Damsteegt de Foniek van het Nederlands door B. van den Berg, A. Weijnen de Dialektatlas van Antwerpen door W. Pée en De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen door J. Goossenaerts, A.H. van Vessem Dialekt van Kempenland, Vocabularium (afl. 1 en 2) door A.P. de Bont en Woord en Wereld van de Boer, Een monografie over het dialect van Huisseling door J.H.A. Elemans.
| |
Neophilologus.
XLIV, Afl. 1. Bartina H. Wind wijst in Nederlands-Franse taalcontacten fonische en ook enige lexicologische en syntactische invloeden aan van het Nederlands op het brusselse Frans. - Cornelis van Ghistele heeft blijkens een artikel van J.C. Arens, Antigone: Sophocles, Rataller, van Ghistele, bij zijn verdietsing van de Antigone de latijnse vertaling van George Rataller gebruikt. - J.C. Arens deelt verder Nadere gegevens mede over Cornelis van Ghistele's vertaalwerk en levensduur.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Januari. Albert Westerlinck in Over de universaliteit van de poëzie onderscheidt drie fundamentele stijlvormen, nl. de klassieke, de maniëristische en de volks-natuurlijke. Vooral gedichten, geschreven in een van deze drie stijlen, hebben kans boven de vergankelijkheid uit te stijgen en een relatieve volmaaktheid te bereiken. - In de poëziekroniek bespreekt Piet Thomas in Alchemie en Belijdenis de poëzie van Snoeck tot
| |
| |
Vandeloo. - In de prozakroniek schrijft Lieve Scheer in Veelzijdigheid van Daisne over Daisne's roman De neusvleugel der muze. - Onder de rubriek Boekbesprekingen oordeelt Alb. W(esterlinck) niet onverdeeld gunstig over Karel Jonckheere, De poëziemuur doorbreken. Hij meent dat ook hier, evenals ‘in de meeste zijner bespiegelende werken, smaak en dwaasheid in onvermijdelijke afwisseling’ elkaar opvolgen. - In De laatste Ronde plaatst R.F. Lissens Een banderilla voor Brandt Corstius en Jonckheere, waarin hij de schrijvers van De litteratuur van de Nederlanden in de moderne tijd erop wijst dat de brochure van H. Teske, De Nederduitsche literatuur, niet de vlaamse letterkunde, maar de nederduitse betreft.
| |
De Vlaamse Gids.
December 1959. Herman Liebaers handelt in Het boek voor de druk over het aanwerven van middeleeuwse handschriften door de Koninklijke Bibliotheek van België. - M. Rutten bespreekt de poëzie van Gerrit Kouwenaar in Gerrit Kouwenaar. Het woord en de legende.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
XIII (1959), No. 7. Paul de Wispelaere bespreekt F. van Passel's studie over ‘Het tijdschrift Ruimte als brandpunt van humanitair expressionisme’. Hij is van oordeel, dat de auteur bij de ontleding en beschrijving van de geestelijke betekenis van het tijdschrift tekortschiet ‘doordat hij te weinig de teksten zelf - eventueel verhelderd door andere publicaties uit dezelfde tijd - heeft geanalyseerd’.
| |
Leuvense Bijdragen, Bijblad.
XLVIII (1959), Afl. 3-4. Besprekingen van: K. Heeroma, De fragmenten van de Tweede Rose en S.J. Lenselink, De Nederlandse psalmberijmingen van de souterliedekens tot Datheen, beide door R. Lievens; C. Kruyskamp, De Middelnederlandse Boerden, door J. Deschamps; E. de Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele en andere rederijkers, door F. van Vinckenroye; J.H.J. Paulissen O.F.M., Het leven en de werken van Fulgentius Bottens O.F.M., door L. Roose; H.F.A. van der Lubbe O.F.M., Woordvolgorde in het Nederlands, door J.L. Pauwels.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XIX, Nr. 10 (December 1959). J. Leenen wijst in een kort artikel Lekenlatijn in Vlaanderen op het gemis aan regelmaat in de beklemtoning van latijnse woorden, bepaaldelijk namen, dat mede veroorzaakt wordt door invloed van het Frans.
XX, Nr. 1 (Januari 1960). J. Behets vervolgt zijn in de november-aflevering begonnen studie met Het ‘Germanisme’ in de Vlaamse Beweging (1840-48); in deze aflevering behandelt hij de periode 1840-1848. - J. Gijsel staat in Nog over Lekenlatijn minder afwijzend dan J. Leenen in de november-aflevering tegenover de griekse vormen van griekse eigennamen. - Een ‘taaltwist’ onder geleerde bazen over de vraag of het woord schadeplichtig de toets van taalzuiverheid kan doorstaan, wordt aan de lezers ter beslechting voorgelegd. - J. Soenen illustreert De onbetrouwbaarheid van de ‘Geschiedenis der Vlaamse Beweging’ van P. Fredericq met een zuiver zakelijke fout. - Onder ‘Sterfgevallen’ een herdenking van Gerard Brom, met een portret.
| |
Taalonderwijs.
III, Nr. 5 (December 1959). Op het onderwijs in Nederlands hebben betrekking twee opstellen van G. Aertsens, Functie van het stellen op de lagere en de middelbare school en Doel en opvatting van het dictee; op statistische waarnemingen bij leerlingen berust het voortgezette artikel van L. Van
| |
| |
Leemput over De literaire voorkeur van onze jongens en meisjes uit het middelbaar en het normaal onderwijs. - In der ubriek ‘Boekbespreking’ o.a. een waarderende beoordeling door G. A(ertsens) van de door P.H. Schröder verkort uitgegeven Sara Burgerhart. - In de rubriek ‘Documenten’ zijn geheel of gedeeltelijk afgedrukt vroegere publikaties die vooral voor het vreemde- talenonderwijs van belang zijn; in een kort artikel van A. Bruylant, Woordfrequentie en literatuur, is de vreemde taal het Nederlands.
IV, Nr. 1 (Februari 1960). G. Aertsens geeft richtlijnen voor Het cursorisch lezen in de hogere cyclus. - G. Vannes waarschuwt in Spraakkunst om de spraakkunst tegen te veel grammatische theorie, en illustreert dat met een behandeling van de infinitief met ‘te’ voor franstaligen. - Van dezelfde hand de eerste en de tweede ‘radius’ van De meest voorkomende woorden van het Nederlands. - Boekbesprekingen o.a.: Technische Woorden, behandeld door de Centrale Taalcommissie voor de Techniek, door G. V(annes); W.L.M.E. van Leeuwen en F.G.A. Stemvers, Meesterwerken der Nederlandse Letterkunde, door G. A(ertsens).
| |
Nu Nog.
VII, Nr. 6 (December 1959). De aflevering is hoofdzakelijk gevuld met een Klapper op de praktisch-taalkundige inhoud van Nu Nog I-VII, 1951-59.
VIII, Nr. 1 (Januari 1960). Herman Claeys ziet de ernstigste belemmering voor het A.B.N. op de Rijksuniversiteit te Gent in de regionale clubs, waarin zich het gezelligheidsleven van de studenten concentreert en de beschaafde omgangstaal contrabande is. - Wel wordt, zo zet A. S(eeldraeyers s.j.) uiteen, in Vlaanderen zowel het Frans als Het Nederlands in de Liturgie naast het Latijn toegelaten, maar toch is bij de kerkelijke overheid een verheugende erkenning van de taaleenheid met Nederland te constateren. - J. Verhasselt geeft aanwijzingen voor het gebruik van Zo'n, zulk (een), zulk(e). - F.D., Kortrijk, verdedigt Kortrijkzaan tegen de redactie, die Kortrijkenaar als de gewenste vorm beschouwt. - Verder de rubriek Brievenbus - Taaladvies en zakelijke mededelingen.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns.
XIX, Afl. 2 (Oktober 1959). De aflevering is grotendeels gevuld met herdenkings- en huldigingstoespraken die gehouden zijn bij de feestelijkheden ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan der Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. - In de rubriek ‘Wetenskaplike Bydraes’ is een voordracht afgedrukt van G. Dekker: ‘Verlossing deur Vereenselwiging’: Iets oor Stylaard en Kunstenaarsroeping by D.J. Opperman. - J. Smuts behandelt omvang en herkomst van Die Woordeskat van 'n Voortrekker, nl. Louis Trichardt, geboren in 1783, over wiens dagboek in jrg. XVII is geschreven door S.F. du Plessis-Muller. - Onder ‘Boekbespreking’ oordeelt P. de V. Pienaar vrij ongunstig over de Afrikaanse Klankleer van Meyer de Villiers; meer waardering heeft hij voor de eerste aflevering van de Afrikaanse Taalatlas van S.A. Louw.
| |
Standpunte.
XIII, Afl. 1 (Oktober 1959). Fred Engelen overweegt de Mogelijkheden voor een Afrikaanse Toneelopleiding. - M. Nienaber-Luitingh bespreekt in Die Lied en die Dans van die Reën twee versies van een van Eugène Marais' Boesmangedichten. - D.B. Bosman verdedigt in ‘Enige’ of ‘elke’
| |
| |
het Zuidafrikaanse ‘enige’ (= elke) tegen het verwijt van hen, die er een anglicisme in zien.
| |
Tydskrif vir Letterkunde.
IX, No. 4. (December 1959) F.E.J. Malherbe wijst op Beperkinge van die Afrikaanse Roman, beperkingen die zijns inziens óok samenhangen met de onvolwassen smaak van een groot deel van de zuid-afrikaanse lezers. - Bestaansworstelinge by die Jonger Afrikaanse Prosaïste is de titel van een opstel van M.S. du Buisson over het werk van W.A. de Klerk, A. Coetzee en J.S. Rabie. - J.L. Steyn schrijft een kort artikel over de Mensbeelding in Bart Nel, een roman van J. van Melle. - Abel Coetzee bezint zich op de blijvende bijdrage van Jochem van Bruggen 1881-1957 tot de zuidafrikaanse letterkunde. - A. Demedts bespreekt De Vlaamse Letteren tijdens het Voorbije Jaar. - Van B. le Roux is een artikel over Vondel en die Skilderkuns opgenomen.
| |
Folia Phoniatrica.
XI (1959), Afl. 4. L(ouise) Kaiser doet in Speech and Handling of Language in Normal and Abnormal Dutch Schoolchildren verslag van een onderzoek naar de spraak bij 100 normale kinderen, op grond waarvan karakteristieke afwijkingen bij 93 abnormale kinderen konden worden vastgesteld. |
|