Arbiter
Tot de weinige gevallen waarin het Woordenboek der Ned. Taal, althans in zijn latere delen, aan dirigisme doet, behoort dat van het woord arbiter. Het is behandeld in het Supplement, en daar verklaard als herkomstig niet uit het Latijn, maar uit het franse arbitre, dat weliswaar zelf een geleerde ontlening is uit lat. arbiter. Voorts lezen wij daar, dat de spelling arbitre in de 16e eeuw nog herhaaldelijk wordt gebruikt, en dat de klemtoon van het ndl. woord ligt op de tweede lettergreep; ‘ten onrechte wordt door sommigen de klassieke accentuatie ar'biter gepropageerd’.
Een sterke steun voor de hier weergegeven beoordeling vormt naast het lemma Arbitre bij Kiliaan, de schrijfwijze arbijter in het woordenboek van v.d. Werve (1553). In de vorm aerbyter komt het woord voor in een tekst uit 1512, door het Wdb. aangehaald uit de Audenaerdsche Mengelingen. Hieraan kan nog een voorbeeld worden toegevoegd, dat ik aantrof in een opstel van dr. W. Geurts o.f.m. over Pater Jan Neyen in vers en prent, gepubliceerd in het tijdschrift Sint Franciscus, jg. 4 (60), 1958, p. 191-215. Het is te vinden in een dialoog tussen een gereformeerd patriot en een roomskatholiek, dagtekenend uit het begin van het twaalfjarig bestand. De gereformeerde zegt:
Dat heeft u eerwaerdige Pater Ian Neyen gewracht,
Die daer voor verwacht een Bisschoppelicke Mijter,
Die hem met recht toe-compt, als een getrou Arbijter,
Jae d'eerste Wrijter, die 't Wildt op ghedaen heeft.....
De tekst is opnieuw besproken door drs. Alb. Fick o.f.m. in Bijdr. voor de geschiedenis van de provincie der minderbroeders in de Nederlanden, dl. 10, bundel XXX, 1959, p. 367. Voor wrijter, drijver bij een klopjacht zie Mnl. Wdb., waar het woord uit de Rechten van Helmond gedocumenteerd wordt, maar niet in zijn juiste betekenis herkend is.
Intussen kan uit het bijgebrachte materiaal niet met stelligheid worden bewezen, dat ook oudtijds niet de latijnse accentuatie van arbiter is voorgekomen. Men vergete niet, dat het hier een woord geldt dat in gebruik is genomen in de tijd van humanisme en renaissance, toen de kennis van het Latijn zeker niet achterstond bij die van het Frans. Ook als het woord uit de laatstgenoemde taal is overgenomen, wat voor de vormen arbitre en arbijter zonder meer duidelijk is, kan in die tijd eenzelfde heroriëntering op het Latijn (‘herlatinisering’) hebben plaatsgevonden, als die wij ook nu nog kunnen toepassen, desbewust, en nadat wij ons, zo onderstel ik, hebben laten overtuigen, dat wij in de grond niet met een latijnse maar met een franse ontlening te doen hebben. Maar zelf heb ik het tot die overtuiging nog niet kunnen brengen. Het lijkt mij in het geheel niet uitgesloten, dat het woord ook in vroeger tijd een dubbele achtergrond heeft gehad, een franse en een latijnse.
Zulk een dubbele achtergrond doet zich ook gelden bij het woord notulen. Ik heb in een hooggeleerde vergadering de voorzitter notu'len horen zeggen, de secretaris daarentegen no'tulen. Dat onze notulen in het Frans geen ‘notules’ zijn maar een ‘procès-verbal’, doet weinig tot de zaak.
Onze hedendaagse lexicografen, ik bedoel de schrijvers van woordenboeken voor de praktijk, trekken niet één lijn. Zij zullen zich nog eens moeten bezinnen. Naar mijn inzien verdient het aanbeveling, beide uitspraakwijzen te aanvaarden, zonder discriminatie. Moet er verschil worden gemaakt, dan