De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||
De pauze als taaltekenDoor de titel van dit artikel wil ik allereerst aangeven, dat van de door fonetici in actueel taalgebruik opgemerkte pauzes de extralinguistische niet tot mijn onderwerp behoren. Als zodanig beschouw ik bijv. de pauzes ontstaan door aarzelingen in woordkeus en tengevolge van motorische storingen als bij stotteren: deze vloeien voort uit de natuur der aarzeling of storing en worden niet door de spreker bedoeld om er iets mee te betekenen. Men is volkomen gerechtigd deze extralinguistische pauzes te negeren. Mej. Uijlings in haar: ‘Syntactische verschijnselen bij onvoorbereid spreken’ heeft geconstateerd dat hoorders zulke pauzes niet opmerken. Zij noemt dit verwonderlijk, maar het klopt volkomen, wanneer men bedenkt dat een hoorder in een andermans taalgebruik zijn eigen taalsysteem herkent. Dat laatste bestaat uit taaltekens, tweeëenheden van vorm en betekenis. In spraakverschijnselen zonder betekenis, machinaal wél gesignaleerd, herkent hij dus niets. Een prettig en geruststellend verschil tussen mens en machine. Anderzijds wil ik vooruitlopen op een mogelijk verwijt dat dezelfde fonetici mij wellicht zullen maken, nl. dat een aantal van de wel behandelde pauzes in actueel taalgebruik vaak niet gesignaleerd kunnen worden. In het zoëven genoemde werk van Mej. Uijlings constateert zij dat in ongeveer 10% van de gevallen aan het zinseinde geen pauze gehouden wordt. Hierbij wil ik allereerst opmerken, dat een belangrijk deel van haar materiaal bestaat uit taalgebruik n.a.v. een viertal getoonde plaatjes, waarover proefpersonen dan ongeveer 50 sec. moesten spreken. De spraakimpuls komt hier dus van buiten af, wat in normaal taalgebruik zelden voorkomt. Aan conclusies uit zodanig min of meer opgelegd taalgebruik mag men dus niet te veel algemene waarde toekennen, zeker niet ten opzichte van pauzes. Verder is het mij opgevallen dat zelfs vele linguïsten niet op de hoogte zijn van een belangrijke eigenschap van taalelementen, nl. dat het gebruikstekens zijn, die slechts gebruikt wórden wanneer een spreker daartoe behoefte gevoelt. En in vele gevallen ontstaat die behoefte pas als er door niet-gebruik van een taalteken misverstand is ontstaan. Mijn antwoord op zo'n verwijt is dus: ‘Maar die pauze zou daar gehouden kunnen zijn, indien daaraan enigerlei behoefte bestaan had.’ Mej. Uijlings constateert dan ook dat door hoorders wel aangegeven pauzes zeer dikwijls in het geheel niet of bijna niet aanwezig zijn. (o.c. bl. 26).
Ik stel mij nu voor een achttal gevallen te behandelen waarin de pauze als taalteken gebruikt wordt. Het zijn:
ad 1. Bedoeld zijn de door strepen aangegeven pauzes in: ‘Ik ging laatst naar mijn tante. / Onderweg liep ik even bij mijn vriend aan. / Deze wilde met me mee.’ | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van deze pauzes ziet men het best op analogische wijze. Stel dat een optocht aldus geformeerd is:
Het is duidelijk dat door de ruimten voor en na wordt aangegeven dat de deelnemers daartussen op grond van enige eigenschap bij elkaar behoren, met elkaar gecombineerd zijn tot een groep. Het kunnen b.v. zijn de meisjesleden beneden 14 jaar van een gymnastiekvereniging; daarna de even oude jongensleden; vervolgens de oudere damesleden etc. De zinnen van het voorbeeld vormen ook een optocht, nl. van woorden. De betekenis van de pauzes is nu duidelijk: zij betekenen dat de woorden tussen die pauzes gecombineerd zijn tot een groep. Bij onderzoek blijkt dit te kloppen: Een woord als ‘Deze’ uit de laatste zin kan niet gecombineerd worden met een woord of woordgroep uit de voorgaande zin. Het duidt natuurlijk wel een zaak aan die in de voorgaande zin ook reeds genoemd is (‘mijn vriend’), maar dat is hier niet ter sprake: toepasselijkheid van woorden op reeds genoemde zaken is iets anders dan combinabiliteit van woorden of woordgroepen. Een woord als ‘even’ uit de tweede zin kán wel gecombineerd worden met de woorden uit de eerste, maar het is eenvoudigweg de bedoeling van de spreker niet. Aldus wordt een zin vormshalve een klankstoot of klankeenheid, met de betekenis dat de woorden daarbinnen met elkaar gecombineerd zijn tot een groep. Andere tonische kenmerken laat ik op dit moment buiten beschouwing. Ter verduidelijking van deze definitie merk ik nog op, dat men de zin het best kan vergelijken met een vat en de betekenissen der woorden in de zin met de vloeistof in een vat. De analogie gaat vrij ver. Hieruit volgt dat zinsdefinities waarvan de betekenis der woorden een element uitmaakt, uit dien hoofde onjuist zijn. (Recenter nog bij B.v.d. Berg in diens ‘Beknopte Nederlandse Spraakkunst’: ‘Een zin is een boodschap in taal.’) ad. 2. Hier bedoel ik pauzes als aangegeven door de streep in: ‘Ik blijf thuis, / omdat het regent.’ De pauzes voor, midden en na veroorzaken hier twee klankstoten, die echter samen een grotere derde vormen. Ik zou daarom willen spreken van onzelfstandige zinnen. Over het extra vormkenmerk op grond waarvan ik dit zeggen kan, kom ik straks terug. De betekenis ervan vertoont allereerst een overeenkomst met die van de gewone, zelfstandige zin: De woorden ‘Ik’, ‘blijf’ en ‘thuis’ moeten gecombineerd worden tot een groep; zo ook de woorden ‘omdat’, ‘het’ en ‘regent’. Daarnaast is er echter een verschil: vervolgens moeten de groepen ‘Ik blijf thuis’ en ‘omdat het regent’ gecombineerd worden tot een grotere groep. Ongeveer zo: Over de wijze waarop die combinaties moeten plaatsvinden (neven- of onderschikkend) wil ik hier nog niet uitweiden; ik kom daarop later terug bij de nevenschikkende woordgroepen (zie ad 4). Het is duidelijk dat bij een betekenisoppositie onzelfstandige-zelfstandige | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||
zin een vormopposititie dient te bestaan. Het komt mij voor, dat die voor de onzelfstandige zin gevonden moet worden in een einde boven de grondtoon; bij de zelfstandige zinnen met beweringsintonatie wordt dat dan een einde op de grondtoon. Hierbij dienen dan enige opmerkingen te worden gemaakt; a. Mej. Uijlings in de reeds eerder genoemde dissertatie heeft geconstateerd, dat verscheidene zelfstandige zinnen gesproken worden met op het einde de toonstijging van de onzelfstandige zin. M.i. moet dat ook worden toegeschreven aan het reeds eerder besproken abnormale karakter van het door haar onderzochte taalgebruik. De proefpersonen wisten, dat er van hen verwacht werd dat ze enige tijd zouden spreken en hielden de intonatie ‘open’ om te betekenen dat er nog wel wat kwam. Dat was door die ‘opdracht’ nl. belangrijker dan het betekenen van het einde ener zelfstandige zin. Ze hielden dan een pauze en ondertussen zochten ze op het plaatje naar nog iets bespreekbaars. Het abnormale van de spreekstituatie blijkt wel duidelijk uit het feit, dat menig proefpersoon zijn discours over een plaatje besloot met woorden als: ‘Verder weet ik hierover niets meer te zeggen.’ Ik kan deze verklaring van het verschijnsel vrij veilig naar voren brengen, omdat ik zelf tot de proefpersonen behoord heb. b. Zelfstandige zinnen met vraagintonatie eindigen boven de grondtoon, net zoals onzelfstandige zinnen. Wat zijn nu de relevante vormverschillen tussen die twee, m.a.w. hoe hoort men dat men te maken heeft met een onzelfstandige zin en niet met een zelfstandige met vraagintonatie? Het antwoord op deze vraag moet ik schuldig blijven; met behulp van waarnemingen op het fonetisch laboratorium kan het echter zeker wel gevonden worden. c. De woorden ‘omdat het regent’ staan in een onzelfstandige zin; toch eindigt die niet boven de grondtoon. De oorzaak is, dat het slot tevens het einde is van een wel-zelfstandige zin en de betekening van een algemeen kenmerk gaat natuurlijk voor die van een speciaal. d. Terminologisch komen we hier in conflict met de traditionele grammatica, die immers de termen hoofdzin en bijzin gebruikt voor bepaalde typen van woordgroepen. Speciaal moeilijk is het feit dat wat zij een hoofdzin noemt, naar mijn idee juist in een onzelfstandige zin staat. Men moet bij het invoeren van nieuwe ideeën altijd bijzonder voorzichtig zijn met het gebruiken van nieuwe namen en bij voorkeur de oude handhaven; toch geloof ik dat er bij het gebruik van de term ‘zin’ niet teveel getransigeerd moet worden.
ad 3. de pauzes bij de bijstelling. Gevallen dus als: ‘De goede Sint, gezeten op zijn schimmel,.....’Ga naar voetnoot1) De vormkenmerken, zowel van het ‘antecedent’ als van de bijstelling, zijn gelijk aan die van de onzelfstandige zin. Dat geldt ook voor de betekeniskenmerken: ‘De’, ‘goede’ en ‘Sint’ worden gecombineerd tot een groep; zo ook ‘gezeten’, ‘op’, ‘zijn’ en ‘schimmel’. Deze twee groepen worden gecombineerd tot een andere grotere, die op zijn beurt weer gecombineerd kan worden met nog een andere etc. Ongeveer zo: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||
Hierbij weer twee opmerkingen:
ad. 4. De pauze(s) in nevenschikkende woordgroepen. We hebben gezien dat de betekenis van de klankeenheid ‘zin’ was, dat de woorden daarbinnen gecombineerd waren tot een groep. Dat combineren nu kan op twee wijzen geschieden: onderschikkend en nevenschikkend. De vormkenmerken zijn bekend: bij een onderschikkende woordgroep geen pauzes tussen de leden ervan, terwijl de gehele groep slechts één extra accent krijgt (Vb.: Deze kleine kínderen); bij een nevenschikkende wel pauzes tussen de leden en ieder der leden gelijk accent (Vb.: Lachen, gieren, brullen). Bovendien komt m.i. hier nog een open intonatie voor de pauzes bij. Daarop kom ik straks terug. Me dunkt, dat over de betekenis der laatste wijze van combineren een misverstand bestaat: de algemene opvatting is, dat onder nevenschikkende combinatie van de woorden (woordgroepen) a en b verstaan moet worden, dat a niet hoort bij b, noch andersom, maar dat de woorden (woordgroepen) gewoon naast elkaar staan. Beter lijkt mij een opvatting die ik het best kan weergeven met de woorden ‘zonder onderschikking’. Ik bedoel hiermee dat bij dit type van combinatie de spreker het in het midden laat of de combinatie niet (a) of wel (b) onderschikkend is. Aldus krijgt men twee gebruiksmogelijkheden:
Het is zonder meer duidelijk, dat de groep ‘omdat het regent’ toekomt aan de groep ‘Ik blijf thuis’. De oorzaak dat de spreker die onderschikking niet betekent ligt m.i. in het feit, dat hij ook moest betekenen dat niet één van de leden van de groep ‘omdat het regent’ apart gecombineerd mocht worden met de groep ‘Ik blijf thuis’, maar dat de gehele tweede groep gecombineerd moest worden met de eerste. En het teken daartoe, de pauze, sloot het gebruik van het teken voor onderschikking, de afwezigheid van pauze, juist uit. Bovendien geeft ‘omdat’ al voldoende indicatie over de aard van de combinatie. Ik waag het nu te stellen, dat iedere afzonderlijke pauze (dus nu niet meer een combinatie van twee pauzes) als taalteken gebruikt, dezelfde betekenis heeft, die ik aangeef met de woorden: zonder combineren. Ik bedoel dan met deze formulering: De spreker laat buiten beschouwing of de woordgroepen voor en na de pauze niet (a) of wel (b) gecombineerd moeten worden; in het laatste geval laat hij dan allicht ook buiten beschouwing of er niet (b1) of wel (b2) onderschikkend gecombineerd moet worden. Deze betekenis geeft aan de pauze drie gebruiksmogelijkheden:
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||
Voor de nog te behandelen gevallen zal ik ter plaatse laten zien, dat een van de drie genoemde gebruiksmogelijkheden van toepassing is; voor de reeds behandelde is het nu het geschikte moment daartoe. Voor woordgroepen in onzelfstandige zinnen merk ik dan allereerst op dat mogelijkheid a (niet combineren) door de betekenis der toonstijging aan het eind van de eerste onzelfstandige zin uitgesloten is. Mogelijkheid b1 (nevenschikking) heeft men in: ‘Jantje lacht, Jantje huilt.’ Van mogelijkheid b2 (niet betekende onderschikking) gaf ik reeds een voorbeeld: ‘Ik blijf thuis, omdat het regent.’. Ik merk hierbij nog op, dat inderdaad vormshalve deze combinatie alle kenmerken van nevenschikking heeft. Van mogelijkheid a gaf ik bij zelfstandige zinnen ook reeds een voorbeeld: ‘Onderweg liep ik even bij mijn vriend aan. Deze wilde mee.’ Van mogelijkheid b1 treft men een geval aan in: ‘Hij heeft hard gewerkt. En doeltreffend.’ Niet betekende onderschikking is duidelijk merkbaar in: ‘De middenvoor schoot. Keihard. Naast.’, een stijltype dat in het huidige sportverslag nogal eens voorkomt. De oorzaak van het niet betekenen der onderschikking ligt hier in het feit, dat de schrijver door de isolatie der combinabele delen bij de lezer een geïsoleerd en daardoor meer sprekend begrip van de genoemde zaken wil bereiken. Voor de bijstelling is, om dezelfde reden als hierboven genoemd bij de onzelfstandige zinnen, het niet-combineren uitgesloten. Echte nevenschikking heeft men in: ‘De goede Sint, die brave man,....’. De omkeerbaarheid van de woordgroepen toont hier voldoende de nevenschikking aan. Niet-betekende onderschikking zien we in: ‘De goede Sint, gezeten op zijn paard,.....’. ad 5. Daar zijn dan nog de pauzes voor en na een geïntercaleerde zin. Vb.: ‘Hij leefde - schei eens uit daar achteraan met dat gezanik - van 1579 tot 1671.’ De pauzes betekenen hier ieder: niet combineren. Bovendien krijg ik de indruk dat de afwezigheid niet alleen van syntactisch, maar zelfs van semantisch verband, betekend wordt in een verloop beneden de grondtoon. Hiervan zou laboratoriumonderzoek de bevestiging kunnen leveren. ad 6. Het gaat hier om de wel niet veelvuldig, maar toch vrij vaak gerealiseerde pauze tussen thema en propos in een zin met beweringsintonatie. (Zie Prof. Dr. A.W. de Groot: Structurele Syntaxis blz. 39 vlg.). Voorwaarde tot gebruik van de pauze is natuurlijk dat de spreker werkelijk wil betekenen wat thema en wat propos is. Vb.: ‘Griezelig langzaam - bewoog toen de deurknop.’ Een moeilijkheid zit hier in wat men wel de inwendige structuur van de woordgroep noemt. Die zou nl. zo zijn: Griezelig langzaam bewoog toen de deurknop. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||
Indien deze inwendige structuur inderdaad een taalprincipe zou zijn, zou het onmogelijk zijn aan te tonen wat ik wil: Dat nl. ‘Griezelig langzaam’ onderschikkend gecombineerd bedoeld is met de gehele rest (en dus niet alleen met ‘de deurknop bewoog’), maar dat die onderschikking om bepaalde redenen niet betekend is. In een in de vorige N.T. verschenen artikel meen ik echter te hebben aangetoond, dat kern en bepaling in het Nederlands geen taalelementen zijn, althans niet met de tot nu toe gesignaleerde vormkenmerken. Daardoor is het mogelijk om aldus te redeneren: De spreker wil speciaal betekenen dat een bepaalde zaak op een bepaald moment een bepaald proces verricht (genoemd in ‘de deurknop’, ‘toen’ en ‘bewoog’) en dat alles wel op een bepaalde wijze (genoemd in ‘Griezelig langzaam’). Derhalve heeft hij er behoefte aan duidelijk twee woordgroepen aan te geven op de bekende manier, nl. door een pauze. Daardoor was de betekening van de onderschikking (zonder pauze) niet meer mogelijk.
ad 7. De omvang van een misverstane woordgroep. Prof. de Groot geeft hiervan in zijn Struct. Synt. een zeer geslaagd voorbeeld: ‘Hij verlangde weer het kind te zien.’, waar het dubieus is of ‘weer’ gecombineerd moet worden met ‘Hij verlangde’ en die combinatie dan weer met ‘het kind te zien’; of wel met ‘het kind te zien’ en die combinatie dan met ‘Hij verlangde’. In geval van misverstand kan de spreker hier zijn bedoeling verduidelijken met een pauze: ‘Ik bedoel niet: Hij verlangde - weer het kind te zien, maar: Hij verlangde weer - het kind te zien.’ De uitleg zal na het voorgaande wel duidelijk zijn: de behoefte om de groepen en daarmee hun omvang nauwkeurig te betekenen mét een pauze is dringender dan die om de onderschikking te betekenen zónder pauze.
ad 8. De leden van een misverstane woordgroep. Als voorbeeld neem ik: ‘Dezewildeplanten’. Bij misverstand zegt de spreker: ‘Ik bedoel niet: Dezewil- de planten, maar: Deze- wilde- planten.’. De uitleg is mutatis mutandis gelijk aan die van het vorige geval. Hiermee hoop ik aangetoond te hebben dat alle pauzes, als taalteken gebruikt, dezelfde betekenis hebben, waaruit drie gebruiksmogelijkheden voortvloeien. Almelo, 12 januari '59. H. Roose. |
|