De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Nogmaals Stalpaard.In het Nijmeegse proefschrift van B.A. Mensink, Jan Babtist Stalpart van der Wiele (1958) wordt op blz. 10 bij de verklaring van de naam Stalpart de grootste waarde gehecht aan het artikel van L.R. Haeserijn, De toenaam Stalpaert (N.Tg. 50, 137). Deze laatste zag in het woord de afleiding stalpaard, waarbij het eerste deel de stam is van het werkwoord stalpen ‘op een bepaalde manier stappen, n.l. klossen of hard stampen, met zware en lompe voeten lopen, maar ook wel deftig lopen.’ Hierbij denkt men dan dat Stalpart zou kunnen zijn ontstaan naar de opvallende, hortende wijze van lopen van de eerste naamdrager; bij deze hypothese zou de naam dus niets met een paard te maken hebben. Daarbij werd de reeds eerder ondernomen poging van Prof. Michels (N.Tg. 49, 337) om er eenvoudig een samenstelling in te zien van stal en paard een verklaring genoemd, waaraan ‘ernstige moeilijkheden’ verbonden zijn. Men verwondert zich erover, dat de auteurs die deze naam hebben trachten te verklaren, hebben nagelaten de merites van een artikel over het woord stalpaard in De Navorscher in hun beschouwingen te overwegen. Onbekendheid hiermee zal hiervan wel de oorzaak zijnGa naar voetnoot1). In De Navorscher, 35ste jaargang, 1885, blz. 240 leest men: ‘Is te weten dat myns gen. H. (hertog Arnold v. Gelre) Wagenperde tsamen schorft ende verdorven waren, doe gekoft dat bruyn blest stellepert, noch een schymelpert, noch eyn swarte pert.’ [Rek. van A.v. Goor ao 1441], Mr. G.v. Hasselt, Geld. Maandwerk 1807, II 194. Door een van de lezers van De Navorscher werd nu naar aanleiding van het bovenstaande gevraagd wat een ‘stellepert’ is en men las daarbij: ‘Men denke ook aan den vroeger zeer bekenden geslachtsnaam Stalpaert v. der Wiele.’ Op blz. 428 van deze zelfde jaargang staat het antwoord van een medewerker die in Gelderland woonde: ‘Een stellepert zal een paard geweest zijn dat nevens een ander voor wagen of rijtuig loopen moest, dat bij een span, zou 't voltallig en goed in orde zijn, behoorde. De aanwijzing dat 't een bruine bles was, geeft mijns inziens aan dit vermoeden nog te meer zekerheid.’ Vragenderwijs staat er nog onder [Stellepert=staal-paard?]. Nu de controle in het W.N.T., die in 1885 voor de letter S nog niet mogelijk was, en die m.i. zeer fraaie resultaten oplevert: In deel XV, 58 treffen we staalpaard aan met diverse voorbeelden. Er wordt verwezen naar het werkwoord stalen (III). In hetzelfde deel, 546 vindt men dit stalen=overeenkomen, gelijken. We zien dat ook de vorm stallen voorkomt: ‘zie stallen (VII).’ Deel XV, 555: stallen VII: ‘Een nog thans in Vlaanderen voorkomende bijvorm van stalen (III), in de bet. II.’ Dit stellepert uit die rekening van 1441 is dus 15de eeuws en volgens G.J. Hoogewerff is het ook in de 15de eeuw dat een voorvader van de dichter n.l. Jacobus Adriaensz. Stalpart (1465-1537) het eerst deze naam gaat voeren: ‘de eerste die den naam Stalpart of Stalpaert aannam.’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 38]
| |
Met deze hypothese is ook de naam Staelpaerde te verklaren, die door Haerserijn gevonden werd (N.T.g. 50, 138), over welke variant deze echter bij zijn uiteenzetting zwijgt en welke ook bij Mensink niet ter sprake komt. Aardig is dat nu de variant stellepert te voorschijn is gekomen, daar Haerserijn verwachtte dat deze vorm met -pert misschien nog zou opduiken; onaardig voor hem dat deze nu juist in een rekening te voorschijn komt, daar deze omstandigheid niet te verenigen is met zijn opvatting van stalpen=klossen of hard stampen: men kan zich moeilijk voorstellen dat de rekening betrekking heeft op het kopen van een hard stampend paard, zelfs niet van een deftig lopend dier! Johan Winkler rekent in zijn De Nederlandsche Geslachtsnamen, Midzomer 1885, blz. 512, 513, de naam Stalpaert bij de namen ‘die grootendeels geenen naderen uitleg vereischen,’ hetgeen m.i. betekent dat hij nog eenvoudig stal in de betekenis van stabulum opvatte. Bij het schrijven van dit standaardwerk zal hij geen gelegenheid meer gehad hebben het door mij geciteerde artikel uit De Navorscher van 1885 in zijn boek te verwerken. Hij zal het stellig gelezen hebben, daar van zijn hand talloze verklaringen van namen eerst in De Navorscher verschenen, voordat het boven vermelde standaardwerk verscheen. In de latere jaargangen van dit tijdschrift heeft hij tegen deze nieuwe uitleg niet geprotesteerd, hetgeen bij zijn bijzondere psychische gesteldheid wel betekend zal hebben, dat het hem geloofwaardig voorkwam. Prof. Michels heeft opgemerkt dat wanneer Joannes Stalpart van der Wiele in het Liber amicorum zich Janus Philippus della Rota noemt, ‘we hier stoten op een merkwaardig voorbeeld van het door elkaar spelen van drie talen’Ga naar voetnoot1). In dit Liber amicorum komt ook het devies van de dichter voor: ‘ut jumentum factus sum apud te.’ Zou dit devies, ontleend aan de Vulgaat, Psalm 72, 23, voor de priester-dichter des te aantrekkelijker geweest zijn, daar ut=zoals op bedekte wijze kon zinspelen op het ‘stalen=overeenkomen, gelijken’ van de eigen naam? Stalpart's woordenkennis maakt dit laatste niet onmogelijk: het valt b.v. Mensink op dat hij het begrip ‘honden’ in een gedicht nader specificeert met de synoniemen bracken, winden en spiljoenenGa naar voetnoot2). Dat het wapen van de Stalpa(e)rts geen paard toont, behoeft ons niet direct te verontrusten. Men heeft hier dus geen zogenaamd sprekend wapen, zoals dat bij zovele families het geval isGa naar voetnoot3). Bij namen op paard zoals SennepaartGa naar voetnoot4), Maliepaard, Rappa(e)rtGa naar voetnoot5) en StapertGa naar voetnoot6) dient men zonder enige twijfel aan een paard te denken. Misschien is men na het lezen van deze bijdrage weer geneigd ook bij de naam Stalpa(e)rt dit edele dier te betrekken.
Alkmaar. C. Kostelijk. |
|