De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Negen gedichten van Revius bij Baudartius.De Memoryen van W. Baudartius (tweede vermeerderde druk, twee delen, 1624-5) hoort tot het soort boeken, dat men bazars kan noemen: men kan er van alles en nog wat in vinden in een schilderachtig dooreen. Naast politieke en theologische pamfletten vindt men er litteraire opraapsels - om van de drieëndertig nierstenen (sommige ter grootte van duiveneieren), bij deze of gene dienaar des Goddelijken Woorts gevonden, nog niet te spreken. Het is misschien de moeite waard Baudartius' Memoryen eens op litteraire gegevens na te lezen. Zoo haalt hij in extenso van de Cloecke ende vernuftige Engelsche Poeet Ian Iansz. Starter de Satyram, ofte Poeetisch gedicht tegen de ambitie aan, d'welck hy met een nieuwe maniere van spreken noemt CuyperyeGa naar voetnoot1). Maar de rijkste buit, die men er op litterair gebied vindt, betreft Revius. Dat is niet te verwonderen. Baudartius en Revius, de eerste predikant te Zutfen, de tweede in het nabije Deventer, beiden fel contra-remonstrant, beiden geleerden, stonden elkaar in meer dan een opzicht na. Revius droeg een lofdicht bij tot de tweede vermeerderde druk van de MemoryenGa naar voetnoot2). In het register op de eerste vijftien boeken wordt Revius' geschrift tegen H. Herberts genoemd. Het is wel interessant te lezen, hoe Baudartius zijn eenentwintig jaar jongere ambtgenoot inleidGa naar voetnoot3): IAcobus Revius, Dienaar des Goddelijcken woorts binnen Deventer / een jongh man / maer een seer geleert ende verstandich man / heeft dit jaar [sc. 1617] aen den dach ghegheven een kort / maer seer bondich Tractaet / dwelck hy noemt / Schriftuerlijck Teghen-bericht etc. In het register op het aanvullende zestiende boek wordt Revius niet genoemd. Het is nochtans in dit boek, dat wij zes gedichten van hem aangehaald zien, waaronder een dat noch door Revius noch door Smit is gepubliceerd: Werringhe, hieronder no. 6. De nummers 1, 2 en 5 geeft Baudartius in 1625, dat is vijf jaar voordat Revius ze zelf publiceerde. De nummers 3 en 4 zijn eerst door Smit gepubliceerd naar handschrift van Revius. Ik geef in de lijst de voornaamste tekstvarianten. Spellingvarianten (hoofdletters en dergelijke) laat ik onvermeld, temeer omdat Baudartius aan het eind van zijn Tot den Leser zegt, dat de letter fouten niet weynich zijn maer heel vele en dat de Lettersetter niet altoos mijn maniere van Boeck-staeven oft spellen ghevolght heeft / maer zijn eyghen / dwelck my niet lief en is / maer moet het nu zoo voor goet nemen. De tekst bij Baudartius is vroeger, maar slechter, dan die in de editie van Smit. In enkele gedichten evenwel, vooral in nummer 4, vinden we kennelijk oudere lezingen: men kan door vergelijking van de tekst van 1625 met die van Revius' handschrift de dichter zijn vers zien verbeteren. Aan de zes gedichten uit de Memoryen heb ik de drie gedichten van Revius toegevoegd, die Baudartius in zijn Apophthegmata Christiana, ook een ‘bazar’, heeft opgenomen. Ik citeer naar de tiende druk, Amsterdam, J. Fredericksz. Stam, 1657. Het voorkomen van deze negen gedichten van Revius bij Baudartius wordt niet vermeld in de editie van Smit. | |
[pagina 35]
| |
Uit Baudartius' Memoryen: 1) Boek 16, p. 12 A (1624): Na een latijns tijddicht van Joh. Isaacius PontanusGa naar voetnoot1) gedeeltelijk te hebben aangehaald, vervolgt Baudartius: Den zin deser Versen heeft de wel-gheleerde Godsalige D. Iacobus Revius Predicant binnen Deventer / aldus in onse spraecke seer aerdich met syn konstighe Rijm-penne uytghedruckt:
t' Verblinde Nederland had schier de VVater-Goden etc.
= ed. Smit, II, 28-9 (naar de editie 1630, aangeduid als A). 3. hout daer: A houter. 4. den Vrost: A de Vorst. 5. Vrost - Vrost: A vorst-vorst. 11. Yssel: A Isel. 15. Veelauvv: A Velu. 18. op de: A op der. 20. den loop: A de loop. 2) Boek 16, p. 59 B (1624): Op het sincken van het Spaensche Schip genoemt den Heylighen Gheest heeft d'eerweerdighe hooch-gheleerde Heer Iacobus Revius dese aerdige veersen ghemaeckt.
Het domme by geloof geeft Schepen en Galeyen etc.
= ed. Smit, II, 29-30 (naar de editie 1630). 6. Galeoens: A gallioens. doet: A laet. 8 ontbreekt bij Baud. 11. naem van S. Clement: A name van Clement. 17: sulcken: A dese. 20 te rechte daerom: A met recht daeromme. 21. sege: A segt. in margine: Versen Iacobi Revij op het zincken van den H. Gheest. ad 1: Act. 28.11. ad 4: De Heydenen seggen dat Castor ende Pollux tweelingen syn Iupirers (sic) zonen / zee Goden. 3) Boeck 16, p. 77 A (1624): Op het boven verhaelde heeft D. Iacobus Revius dese aerdige Rijmen gemaect:
De Spaens-gesinde seyt (bedeckende syn tooren) etc.
= ed. Smit, II, 32 (naar Hs. van Revius). 7. Baeye: Hs Baja. De namen van de schepen in kapitaal, de vertalingen in een aparte letter (5 de Salich-maecker, 7 der heyl'ghen al ghelijck, ook 2 Baey'). in margine: Aerdige Rijmen D. Iacobi Revij. ad 7: Todos los Santos. ad 9. Dit is de name eenes schips desen zomer vergaen koemende rijckelijck geladen wt Indien. ad 11. Dit is ooc de name eenes schips / dwelck de Spaeniaert verloren heeft. ad 14. Dit is ooc de name eenes spaenschen schips dwelc desen Somer vergaen is / koemende uyt Indien ende nae Spanien zeylende. 4) Vervolg van 3), p. 77A-78A: Aliud eiusdem Auctoris.
Philippe, die door t'VVest het Ooste hebt gedvvongen, etc.
= ed. Smit, II, 30-2 (naar Hs van Revius). 1. t'VVest het Ooste: Hs 't oost het westen. 6. is ontvrijt: Hs u ontvrijt. 14. de: Hs haer. 15: golven: Hs zelven. 17. pick: Hs peck. 18. onmenschelick: Hs lancksamelijck. 19. touvven: Hs stricken. 20. gheele lijf ontsenuvvt: Hs geheele lijf verlammet. 23. elendichliic: Hs opsettelijck. 30. commen: Hs comen. 32. Selfs: Hs Self. 34. van alle canten: Hs van verre plaetsen. 37. Ontnevelt: Hs Ontsluytet. 41. vvist ghy't: Hs wistyt. 42. dierbaer: Hs edel. 45. Verlosser: Hs opbouwer. 48. u, groote Godt,: u groten naem. | |
[pagina 36]
| |
5) Boek 16, p. 131 A (Appendix): Stelt dese aerdighe Epigrammata, ghedicht van D. Jacobo Revio, in het jaer 1618. Of elder daer het V.L. best dunct, passende op onse inlantsche soo kerckelicke, als politijcque beroerten. TVveedracht.
Verblinde Borgherij', Wat dwaesheyt gaet u over? etc.
= ed. Smit, II, 21 (naar editie 1630). Titel: TVEEDRACHT: A SCHEURINGE. 6) Vervolg van 5), ibd. Werringhe.
De hersselose twist, dat eysselicke Dier,
Hadd' Neer-landt in een groot en vunstighe Mortier
Gesmeten over hoop, ende [sic] wilde daer af maecken
Een hutspot op zyn Spaens van alderhande saken,
Gekruydet en ghesaust heel peeckelich en brac,
Vol bytenden Anjuyn, en smokenden Tabac,
Dat yemant die den damp waer inden neus gestegen,
Wel hadde nacht en dach syn oogen mogen vegen.
Doe sy dit mengel-moes woud' t'samen-stoten juyst,
Quam Maurits die haer sloegh den stamper vvt de vuyst.
Die looptse nu en soect int duyster als een blinde,
God geef' dat sy hem nu, noch nimmermeer en vinde.
Ontbreekt bij SmitGa naar voetnoot1). Uit Baudartius' Apophthegmata Christiana: 7) Deel I, boek 17. p. 363: Dese Latijnsche Versen [sc. van Adrianus Hofferus] heeft d'Eerweerdige Heer Iacobus Revius aldus verduyscht (sic):
Ghy die het Gulden-Vlies gheeft aen u trouwe knechten etc.
= ed. Smit, II, 72 (naar de editie van 1630). 1. Gulden-Vlies: A gouden vlies. 8) Aldaar, p. 367: Tussen de titel (Den Siecken Arent etc.) en het sonnet noteert Baudartius: Dit jaer 1631 heeft Godt de Heere groote dingen gewrocht door Gustavus Adolphus, Koningh van Sweden / innemende in Duytschland vele treffelijcke Steden en Landen / tot groot verdriet en spijt des Keysers Ferdinandi en sijner Veldt-Oversten: Waer op een treffelijck gheleert Man dese aerdige Rhijmen ghemaeckt heeft:
EEn Arend overlaên door 't eten eener prijen, etc.
= ed. Smit, II, 104 (naar het Aanhangsel van 1634). 9) Aldaar, p. 368:
Den Ondanckbaren Arent etc.
= ed. Smit, II, 104 (naar het Aanhangsel van 1634). 2. gequeect en opgevoedet: Aanh. gequeecket en gevoedet. 13. docht: Aanh. dacht. J.C. Arens. |
|