De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
De 17de-eeuwse svarabhaktivocaalIn het Album Edgard Blancquaert (Tongeren, 1958) komt een bijdrage voor van B. van den Berg over De svarabhaktivocaal als dialektcriterium (blz. 175 vlgg.), waarin de schrijver onder meer betoogt, dat de svarabhaktivocaal in de 17de eeuw, en ook later nog, in Amsterdam en andere steden van Holland, de klank van de i in nieuwnederlands pit had. Wanneer 17de-eeuwse auteurs als Bredero dus ballick, hallif enz. schrijven, is het met dit i-teken fonetisch in orde. Weliswaar gebruiken dezelfde schrijvers ook vaak het e-teken, maar dat was nu eenmaal het traditionele teken voor de vocaal van zovele lettergrepen met een zwak accent. Als zij het i- of y-teken gebruiken, wijkt bij deze onofficiële vocaal de orthografische conventie voor de fonetische spelling. Maar dat niet alleen: bovendien kon invloed uitgaan van de traditionele i-spelling in enkele zwakbeklemtoonde suffixen, nl. -n(is), -ig en -lyk (-lik). Dat deze invloed een rol speelt is aannemelijk, want de svarabhaktivocaal wordt vooral vóor gutturalen met het i-teken weergegeven. Tot zover het betoog van Dr. Van den Berg. Overtuigend lijkt mij deze voorstelling van zaken niet. Dat de genoemde suffixen de i-spelling voor de svarabhaktivocaal bevorderden is aannemelijk, niet dat de vocaal de klankkwaliteit van de [E] van pit zou gehad hebben. Om meer dan een reden geloof ik, dat we ons de zaak als volgt voor moeten stellen: De svarabhaktivocaal was in de 17de eeuw een onduidelijke vocaal, die dus - naar de traditionele spelling van zovele andere onduidelijke vocalen in zwakbeklemtoonde lettergrepen - met het e-teken werd aangeduid. Onder omstandigheden hoorde men er ook wel eens wat i-achtigs in en bij Bredero en anderen roept dat dan in de spelling soms het i-teken te voorschijn. In de eerste plaats is er de omstandigheid, dat de svarabhaktivocaal in de 17de eeuw nóg wel eens anders wordt voorgesteld. Bij een eenvoudig scribent als Michiel de Ruyter vindt men nl. behalve e en y ook enkele keren het a-teken:Ga naar voetnoot1) pataryseeren (‘patriseren’, d.w.z. ‘naar patria terugkeren’, 167369), sallavadoor (‘Salvador’, 16546), masackareeren (‘massacreren’, 1655/655). Deze a-spelling wordt m.i. onverklaarbaar, wanneer men bij de i-spellers een uniforme [E] aanneemt. Ze is daarentegen wél te verklaren, wanneer men uitgaat van een onduidelijke vocaal, die door meer dan een teken kon worden voorgesteldGa naar voetnoot2). Een groter bezwaar tegen de uniforme [E] rijst, wanneer we de spelling van gereduceerde vocalen in de 17de eeuw in de beschouwing betrekken. En dan heb ik vooral de heet van de naald gereduceerde vocalen in volkstaal van die tijd op het oogGa naar voetnoot3). Bij die categorie kan men immers evenals bij de on- of semi-officiële svarabhaktivocaal een fonetisch-improviserende spelling verwachten. We zien hier dan eveneens, dat sommige schrijvers meer dan een teken gebruiken, terwijl hier toch zeker niet aan een uniforme [E] te denken | |
[pagina 32]
| |
valt. BrederoGa naar voetnoot1) spelt e (aventuur, hoverdy), i (fitsoen, bruilift) en ook nog, zij het zelden, u (Semiramus). Michiel de Ruyter spelt e (metery, ‘materie’, 1664/5116; sentement, 1675/669; preperasye, 1664/514; savens, 1645Ga naar voetnoot1), minder y (atystasye, ‘attestatie’, 1655/6105; contynnyweren, ‘continueren’, 1640/115; marynys, ‘Marinus’, 1661/365), zelden ook u (tropucus, ‘Tropicus’, 1644/57; vlaskus, ‘Velasquez’, 1641/220). Ook hier schijnt sprake van een onduidelijke of onvaste klank, die in de spelling op meer dan een manier kon aangeduid worden, onder andere ook wel eens met i of yGa naar voetnoot2). Wanneer Dr. Van den Berg voorbeelden uit later tijd van i-spelling voor svarabhaktivocalen geeft (hallif, berrichie, arrim enz. uit amsterdams van 1825, te vinden in Van de Schelde tot de Weichsel I van J.A. en L. Leopold, blz. 265 vlgg.), dan zijn die naar mijn mening niet bewijzend voor de [E]-klank. Immers worden in datzelfde stukje ook reductievocalen vaak met i gespeld, bv. it (‘het’), deksilse (‘dekselse’), jongis (‘jongens’), bliksimse (‘bliksemse’) enz. In een noot op blz. 265 tekent de dialect-weergever bovendien zelf aan: ‘De korte e zweemt naar korte i, daarom schrijf ik soms de laatste.’ Wanneer dus de i-waarde van deze reductievocalen maar betrekkelijk is, mag men in hallif enz. niet zonder meer aan een [E] denken. Tegen de gegevens uit Noordwijk uit de vorige eeuw, die Dr. Van den Berg even verder aanhaalt, zijn dezelfde bezwaren in te brengen.
L. Koelmans. |
|