Fok ‘bril’
Voor deze betekenis geeft het Woordenboek niet meer dan twee bewijsplaatsen, een uit Beets, de andere uit Sara Burgerhart. Daarnaast wordt uit Nolet de Brauwere nog een afleiding, een zgn. schijnparticipium vermeld: gefokt, ‘ongewoon’ voor gebrild. Een iets ouder getuigenis dan het laat-18e-eeuwse uit Wolff en Deken gaat schuil in de schertsend gevormde afleiding fockist, die ik opdelf uit een versje van de Haarlemse volksdichter Jan de Boer (1694-ca. 1759), die, van de nood een deugd makend, een en andermaal zijn opvallend grote neus tot uitgangspunt nam voor een korte bespiegeling, als b.v. in dezer voege:
Een groote neus, in d'ouderdom
Is beeter, als een Kleijne; om
Te brillen: want: de bril die past,
En staat op alle hoeken vast.
Ik meen, had elk fockist nog keus,
Sij koosen al een groote neus.
Deze en enige andere proeven van De Boers dichtbedrijf deelt dr. Tj. W.R. de Haan mee in een artikel, voorkomend in Volksleven in de gewesten (1958), zijnde nr. 4 van jg. 8 van Nederlands Volksleven. Opgemerkt zij nog dat de auteur, aan wiens onlangs te voorschijn gekomen handschrift De Haan zijn gegevens ontleent, de gewoonte heeft, boven de u een accent te plaatsen. Ik heb die tekens in de aangehaalde tekst weggelaten, omdat ze geen praktische zin hebben van het ogenblik af, dat er een duidelijk onderscheid is tussen n en u.
Nadat het bovenstaande geschreven was publiceerde dr. de Haan in Taal en Tongval uit hetzelfde hs. Boeren-Haarlems uit 1752: dr. Daan gaf daarbij een taalkundige beschouwing.
L.C. Michels.