| |
Aankondigingen en mededelingen
Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst II.
Een misverstand tussen uitgever en redactie heeft veroorzaakt, dat de tweede druk van Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst II, Klankleer, verschenen bij Wolters en De Sikkel in 1957, eerst nu wordt aangekondigd. Het is een ‘herziene en vermeerderde uitgave’, zegt het titelblad. De eerst in het oog vallende ‘vermeerderingen’ zijn een inleiding ‘Over het Voormiddelnederlands’ en een aanzienlijke uitbreiding van het aanhangsel over ‘De Dialecten’: in de eerste druk bestond dat aanhangsel in hoofdzaak uit verwijzingen naar de paragrafen waarin dialectische bijzonderheden waren behandeld; in de tweede druk zijn de verschijnselen genoemd, met behoud van de verwijzingen, en ook enigermate beredeneerd. Verder blijkt het hele boek door, dat de jongste literatuur is verwerkt; dat komt vooral uit in de aantekeningen in kleine letter, die daardoor ook zijn ‘vermeerderd’.
Van ‘herziening’ getuigt iedere bladzijde met redactiewijzigingen en aanvullingen. Ook zijn in de hoofdstukken over het vocalisme sommige feiten verplaatst, maar dan is altijd de oorspronkelijke paragraaf gebleven, zij het dan soms ingekrompen tot éen regel, die naar de nieuwe plaats verwijst. Zo kon de oude nummering van de paragrafen behouden blijven. Tot datzelfde doel zijn de paragrafen in de nieuwe inleiding romeins genummerd.
Deze herdruk geeft opnieuw blijk van de belezenheid, de kritische zin en de grote werkkracht van de auteur. Het boek telt IX en 144 bladzijden. De prijs is f 7,50.
| |
Het Nederlands in Frans-Vlaanderen.
Een AO-boekje (AO = actuele onderwerpen) van Dr. P.C. Paardekooper onder de titel Bonen of Boulogne (no. 773 in de AO-reeks, uitgave van de Stichting IVIO, Westeinde 13-15, Amsterdam-C, 16 blz.) wil bij het nederlandse publiek belangstelling wekken voor de resten van het Nederlands in Frans-Vlaanderen, in de tekst Zuid-Vlaanderen genoemd om de eenheid met West-, Oost- en Zeeuws-Vlaanderen te doen uitkomen. Dr. P., die blijkbaar land en volk uit eigen aanschouwing en omgang kent, bepleit het goed recht van het Nederlands op frans grondgebied o.a. door te wijzen op de volledig erkende positie van het Retoromaans in het zwitserse kanton Graubünden.
Het boekje is levendig en onderhoudend geschreven, en aardig uitgevoerd, met enige illustraties en twee kaartjes. Een storende drukfout is blijven staan
| |
| |
in de auteursnaam, juist op de plaats waar die het eerst en het meest in het oog valt: Paardenkooper.
| |
Moderne alliteratie.
Bij de opening van het vijfenveertigste studiejaar van de School voor Taalen Letterkunde te 's-Gravenhage op 19 september 1959 heeft Prof. Dr. J.A. Huisman een interessante rede gehouden, getiteld Alliteratie in onze tijd. Hij laat daarin zien, aan een grote hoeveelheid treffende en goed geordende voorbeelden, hoe het stafrijm, eens eigen aan de oudgermaanse poëzie en van sacrale oorsprong, en voortlevend in spreekwoorden en zegswijzen, los van die traditie een nieuwe opbloei beleeft in boektitels, merknamen, reclameslagzinnen, enz., soms gecombineerd met klinkerwisselingen volgens de oude ablautschema's of daarop gevarieerd.
De rede beslaat de eerste 24 bladzijden, waarvan acht bladzijden noten, van een brochure, die verder gevuld is met het ‘jaarverslag van de rector’. (Noordhoff; Groningen, 1959; prijs f 1,25).
| |
Het Daghregister van Jan van Riebeeck.
Van het Daghregister bestaan twee versies, de haagse (H) en de kaapse (K). Een nauwgezette vergelijking van de twee heeft Prof. H.J.J.M. van der Merwe overtuigd van Die prioriteit van die Kaapse teks van Jan van Riebeeck se Daghregister (aldus is de titel van een korte studie van zijn hand, verschenen in de Mededelings van die Universiteit van Suid-Afrika 1958, met een engelse ‘summary’). Van der Merwe stelt zich de verhouding voor als volgt. K is de eerste grosse van de minuut van Van Riebeeck, en H is een gecollationeerde kopie van K., met dien verstande dat de afschrijver van H vermoedelijk gewerkt heeft op dictaat, en daarbij aan de tekst de uiterlijke vorm heeft gegeven volgens de normen van zijn opleiding; deze werkwijze verklaart enerzijds de uiterst geringe stijlverschillen, anderzijds de meer ‘moderne’ en vooral in de spelling genormaliseerde indruk die H maakt tegenover K.
| |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie.
In deel XXXII (1958) van de Handelingen wordt het sluitstuk gevormd door het belangrijke jaaroverzicht De Nederlandse Taalkunde in 1957 van F. van Coetsem, dat op blz. 231 van de lopende jaargang is aangekondigd. Van de overige inhoud vermelden we hier, als gewoonlijk, de neerlandistische publikaties.
A. Carnoy, die de laatste jaren verscheiden etymologische studies het licht heeft doen zien over gewasnamen in toponiemen en antroponiemen, wendt zich nu tot de diernamen met een verhandeling over Het Paard in de Taalkunde en de Naamkunde; eerst behandelt hij etymologisch De namen van het paard in de indogermaanse talen, daarna Namen voor speciale soorten van paarden (geslacht en ouderdom), vervolgens Het paard in de naamkunde. - J. Dupont geeft een bijdrage Over de Limburgse woorden hṑl = niets anders dan, louter en vreigele = wringen; hij ziet in het eerste hole, adverbiale vorm van hol, en steunt de bij die verklaring veronderstelde betekenisontwikkeling met analoge voorbeelden; het tweede woord beschouwt hij als een vervorming van vreidelen, waarvan de gangbare betekenissen op ‘wringen’ zijn te herleiden. - H. Vangassen zet zijn historisch-dialectgeografische studie Aan de grens van Vlaanderen en Brabant voort met Ndl. ui in Dendermonde, Aalst, Ninove en Geraardsbergen met omgevende plaatsen; het valt daarbij op, dat hij tussen ui1 en ui2 geen onderscheid maakt.
C.B.v.H.
| |
| |
| |
‘Berigte te velde’ herdrukt.
De bundel Berigte te velde, waarin N.P. van Wyk Louw in 1939 een aantal van zijn ‘Opstelle oor die Idee van 'n Afrikaanse Nasionale Letterkunde’ had verzameld, was reeds sinds lang uitverkocht. Met het oog op de betekenis die deze opstellen voor ‘die digters van dertig’ hebben gehad, is het verheugend dat een herdruk van de bundel ze thans opnieuw gemakkelijk bereikbaar heeft gemaakt. Deze tweede druk (Nasionale Boekhandel Beperk, Kaapstad-Bloemfontein-Johannesburg 1959) telt 70 bladzijden; de prijs in Zuid-Afrika bedraagt 15/ -.
| |
Stuivelings Perk-tetralogie voltooid.
Onlangs is bij de N.V. Arbeiderspers te Amsterdam verschenen: Jacques Perk, Brieven en dokumenten, bijeengebracht en uitgegeven door Garmt Stuiveling (440 blzz.; 40 illustr.; prijs geb. f 9,75). Daarmee is Stuivelings Perk-tetralogie, waarvan het eerste deel (Het korte leven van Jacques Perk) in 1957 verscheen, thans voltooid. Ik hoop binnen afzienbare tijd in een artikel terug te komen op deze reeks, waarvan de volooiing dient te worden beschouwd als de belangrijkste bijdrage tot het Perk-herdenkingsjaar 1959.
| |
The modern advertisement as an emblem.
Onder bovenstaande titel wijst P.J. Vinken in het International Journal for Mass Communications Studies Gazette (Vol. V, nr. 2, 1959, pag. 234-243) op de merkwaardige formele overeenkomst tussen de Renaissancistische emblemata en een bepaald type moderne advertentie, dat hij ‘the emblematic advertisement’ noemt en dat vooral in geneeskundige tijdschriften voorkomt. Dit laatste is geen toeval: ‘the requirements of the emblem can be fulfilled in medical advertisement, since the use of more or less esoteric knowledge, word-plays and symbolism is possible, simply because it is directed to a limited group’. Zowel lemma als beeld en epigram spelen opnieuw hun rol, al zijn er soms kleine verschillen met het oude emblema. De parallellie wordt treffend aangetoond door de reproductie van enkele advertenties naast de er mee verwante emblemata (o.a. uit Roemer Visschers Sinnepoppen). Vinken gelooft echter niet aan een historische continuiteit: ‘in all probability we are concerned here with an example of regeneratio spontanea: the spontaneous rediscovery of an old and forgotten form’. Aan het slot van zijn artikel poogt hij daarvoor een verklaring te geven.
W.A.P.S.
| |
Amerikaanse belangstelling voor Frederik van Eeden.
Prof. Lewis Leary van de Columbia University te New York heeft in The New England Quarterly van maart 1959 een artikel over Frederik van Eeden gepubliceerd onder de titel Walden goes wandering: the transit of good intentions. De schrijver, die Europa bezocht om de invloed van Thoreau's denkbeelden op het continent na te gaan, geeft in de 30 pagina's van dit artikel een goed gedocumenteerd overzicht van Van Eedens Walden-experiment. Het is echter jammer, dat hij geen nieuw Amerikaans studie-materiaal ter beschikking stelt: er moet over de Amerikaanse reizen van Van Eeden en de vestiging van de Van Eeden-colony in North Carolina in kranten- en tijdschriftartikelen meer documentatie-materiaal te vinden zijn dan het archief van het Frederik van Eeden-museum in Amsterdam bezit. De verdienste van Leary's
| |
| |
artikel ligt dan ook vooral in het feit, dat het de Amerikaanse lezer een goed overzicht verschaft van Van Eedens streven.
Wim J. Simons.
|
|