| |
Uit de tijdschriften.
De Gids.
Juni. Een artikel van Martien J.G. de Jong over Beeldspraak en apokoinou bij Lucebert is door een vergissing onvermeld gebleven op blz. 284 van deze jaargang.
Augustus. In Schrijven, lezen en prentjes kijken vertelt J. Greshoff o.a. over de oprichting van ‘De Zilverdistel’.
September. Piet Calis belicht de vriendschap tussen H. Marsman en Gerard Bruning in Mensen van de koningsstam, mede aan de hand van hun briefwisseling. - Anton van Duinkerken toont aan in Beeldspraak bij Perk dat Perk in zijn metaforen, waarin hij zijn liefde voor Mathilde tot uitdrukking brengt, het meest afhankelijk is van de dichterlijke Renaissance-traditie. - In de Kroniek van de Poezië schrijft S. Vestdijk over Humor der experimentelen ‘dat wil zeggen een niet gespecialiseerde humor, ... die voortdurend lonkt naar zijn eigen tegendeel...’. In het biezonder wijdt V. aandacht aan Paul Snoek, De heilige gedichten.
| |
Het Boek van Nu.
Augustus. In Verzamelde werken van Vlaamse schrijvers bespreekt Pierre H. Dubois Maurice Roelants, Schrijvers wat is er van de mens II, De Jazzspeler en andere verhalen en Het leven dat wij droomden; van Herman Teirlinck, Verzamelde werken VII en II en van P. Minderaa, Herman Teirlinck. - In ‘Paapse Sympathieën’ weerlegt G.H. 's-Gravesande de mening van J. Meijer in zijn boek over Willem Anthony Paap als zou Ter Braak het werk van Paap niet gelezen hebben. Bovendien werpt 's-Gr. een gunstiger licht op Paap inzake de contracten door hem opgemaakt voor de redacteuren van de Nieuwe Gids. - G.J. Geers acht in Magisch tekort Karel Jonckheere, Het land van de Fazant en het Hert een te romantische poëtisering van land en volk van Yucatán.
September. Zich overtuigen van zijn gelijk, zo karakteriseert Pierre H. Dubois de nieuwste Anton Wachter-roman van S. Vestdijk, De Rimpels van Esther Ornstein. In tegenstelling tot Proust zoekt Vestdijk niet een opheffing van het tijdsbesef, maar poogt hij zich te overtuigen van de onmogelijkheid anders te hebben kunnen handelen. - Garmt Stuiveling schrijft een Open brief aan Marnix Gijsen ter gelegenheid van diens 60e verjaardag. - P.H Ritter jr. bespreekt Henriette L.T. de Beaufort, Rondom de Kroon in Een merkwaardig boek van een groot biografe. - Daar Garmt Stuiveling in Ruimteonderzoek tot andere interpretaties en waarderingen komt dan Fr. van Passel in Het tijdschrift Ruimte (1920-1921) als brandpunt van humanitair expressionisme, acht hij de betekenis van deze studie vooral te vinden in de exacte documentatie en beschrijving der feitelijke verhoudingen.
| |
Maatstaf.
Augustus. Uit de litteraire nalatenschap van P.N. van Eyck is een studie gepubliceerd Over A. Roland Holst, handelend over de eerste periode van zijn dichterschap.
September. Annie Salomons vertelt over C. en M. Scharten-Antink in Herinneringen uit de oude tijd.
| |
| |
| |
Roeping.
Juni. W.F. Hermans' De donkere kamer van Damocles acht Lambert Tegenbosch in de Kroniek (De niet te verlossen mens), ‘het meesterwerk van de niet in verlossing gelovende’; verder bespreekt Jan Boelens met grote waardering in Jagen op de taal de nijmeegse dissertatie van J.H.A. Elemans, Woord en wereld van de boer.
Augustus-September. Daaldreef zet zijn kennismaking met de experimentele poëzie uiteen in Experimentele poëzie: tweemaal lezen. - H. van Bommel schrijft in de Kroniek een In Memoriam Marie Koenen.
| |
Ontmoeting.
Augustus-September. Ev.H. Grolle wijst er o.a. op in Voor en over toneel en film dat W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah II, ongetwijfeld, zij het indirect, een grote invloed zal gaan uitoefenen op de praktijk der Vondelopvoeringen; Rotgans' Eneas en Turnus, uitgeg. door L. Strengholt, is door zijn instructieve inleiding de aandacht waard van degenen die zich met de studie van het toneel bezig houden; Cees Nooteboom, De zwanen van de Theems is toneel geworden door het gebruik van een bondige en puntige taal.
| |
Streven.
XIII, Afl. 1. Oktober. T. van der Stap constateert in Wij en de dichters van nu dat de jongste generatie, in tegenstelling tot de oudere experimentelen, een gebrek aan betrokkenheid op onze tijd vertoont. Er is slechts belangstelling voor het persoonlijke bestaan en indifferentie ten opzichte van het religieuze.
| |
De Nieuwe Stem.
Augustus-September. Dit nummer bevat een aantal lezingen, gehouden voor de S.I.K.A.-cursus 1958-1959 (S.I.K.A. = Samenwerkende Instituten voor Kunstonderwijs te Amsterdam), waarin de twee naoorlogse generaties '20 en '50 naast elkaar worden gesteld. Men vindt o.a. lezingen van Annie Romein-Verschoor en Anthonie Donker, resp. Twee generaties opzoek naar de waarheid en Letterkunde.
| |
Spiegel der Letteren.
III, Nr. 1. In Kerstine van Pizen behandelt R. Lievens Cité des Dames van Christine de Pisan, en de vertaling, te Brugge vervaardigd, De stede der vrouwen. - M. de Vroede constateert in De finaliteit van de Vlaamse zedenroman in het midden van de jaren 1850 dat het doel dat de auteurs zich stelden, de beschaving gold van de vlaamse bevolking. - In Margine schrijft E. De Bock over Het esbattement van de landjuwelen; J. Aerts over Rabelais in Vlaanderen en Vondel in het Duits. - Emiel Willekens geeft het Bibliografisch overzicht 1958. - In de Boekbeoordelingen bespreekt W.E. Hegman: K. Heeroma, De Fragmenten van de Tweede Rose; N. de Paepe: Pelgrum Pullen, Die Navolginghe Christi, uitgeg. door Van Elslander; A.A. Keersmaekers: Jaarboek 1948-1949 van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica De Fonteine; O. Dambre: Willem Sluiters Buiten-Leven, met Johan Wessings Levensbeschrijving van den Dichter, uitgeg. door F.C. Kok; Geertruida M.J. Duyfhuizen: E.J. Potgieter, Onder weg in den regen, uitgeg. door J. Smit; M. Rutten: Jacques Perks Gedichten volgens de eerste druk, uitgeg. door G. Stuiveling; J. Aerts: M. Hanot, De Beginselen van Albert Verweys Literaire Kritiek.
| |
Driemaandelijkse Bladen.
XI, Afl. 3. Onder de titel Stalwoorden behandelt K. Heeroma Nogmaals de Stalpaal, met bijzondere aandacht voor de benaming repel; in dat woord en enige andere ‘stalwoorden’ ziet hij de weer- | |
| |
spiegeling van ‘de Frankische vernieuwing van het Ingweoonse boerenbedrijfsgebouw’. - K. Fokkema heeft voor een paar friese vormen hulp gehad van de Taalatlas van Oost-Nederland, en houdt de lezers voor dat Taalatlassen moeten gebruikt worden. - Thom. J. de Vries publiceert een oorkonde over Het ontstaan van de Gasthuissteeg in Zwolle. - B.H. Hommen komt terug op de woorden Rot en Rotmeester, die al enige malen in het tijdschrift ter sprake zijn gekomen. - O. Postma bespreekt Nog enkele Groninger plaatsnamen, nl.: De Arbere en Bierum; Lookwerd; Peperstraat; Het Waschhuis, Wasingehuis; Wee of Wehe. - Bladvullingen: Naarmolen en Veermolen (G.J. Eshuis); Sprökke, zegswiezen en kuierkeunskes (E.J.H. Scholten); ‘Laot dij ol-bok’ II (Tj.W.R. de Haan). - K. Heeroma bericht over de werkzaamheden Van het (Nedersaksisch) Instituut.
| |
Volkskunde.
XVIII, Nr. 3. In Een bijdrage tot de geschiedenis van de Brabantse ploeg wijst Paul Lindemans een afbeelding aan van die ploeg, die ouder is dan de 18e-eeuwse schotse, en dus voor navolging in Schotland pleit. - Van Het lied van de Pinksterbruid in Twente geeft G.J.M. Bartelink Drie melodietypen en teksten van vroeger en nu. - Pr. Janssens C.ss.R. demonstreert de ontwikkeling Van straatroep tot leurderslied aan voorbeelden uit verscheiden plaatsen in het vlaamse land. - E. Jans behandelt 't Mirreweenterhoornbloazen, in Twente en aangrenzend duits gebied Een herlevend oud gebruik.
| |
Onze Taal.
XXVIII, Nr. 8 (September). Een hoofdartikel behandelt het vraagstuk van De Wereldtaal, waarbij o.a. melding wordt gemaakt van een doortastend voorstel te dezer zake van Mario Pei, ‘One Language for the World’ (New York, 1958). - Een korte bijdrage over het woord Nozem: betekenisomschrijvingen; samenstellingen ermee; een gissing (van Dr. Max Reisel) over de etymologie.
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde.
1959, Afl. 3-4. Uit een korte bijdrage van J.L. Pauwels over Het genus der substantieven in een Zuidbrabants dialect (het Aarschots) blijkt, vooral aan jonge woorden, dat het masculinum sterk aan de winnende hand is. - P. Brachin gaat de prestaties na van De Brusselse Kamer ‘Den Boeck’ op het Gentse rederijkersfeest van 1539, met biezondere aandacht voor het sinnespel; hij is van oordeel dat het in het godsdienstige het midden houdt tussen de katholieke en de min of meer reformatorische spelen; artistiek slaat hij het hoger aan dan de meeste van zijn mededingers. - Bij de installatie van Dr. R.P. Lissens als Academielid heeft J. Aerts een overzicht gegeven van Het werk van Dr. R.F. Lissens, en het nieuwe lid zelf heeft zijn voorganger waarderend herdacht in een rede Jozef van Mierlo en de literatuur geschiedenis; beide toespraken zijn afgedrukt. - Onder de titel Prosper van Langendonckiana geeft Ger Schmook Enige aanvullingen op zijn in jrg. 1957 gepubliceerde lezing ‘Prosper van Langendonck en zijn verhouding tot “De Distel” (19.VIII.1882-8.11.1908)’; achtereenvolgens komen ter sprake: Verzen in ‘Het Vlaamsche Land’ en ‘Gezonde Poëzij’ gepubliceerd in De kleine Gazet; enige Overwegingen bij een van Langendonck-portret door Oscar Six vormen het besluit.
| |
De Vlaamse Gids.
September. B. Stroman waarschuwt in Groet uit Nederland voor onverschilligheid tegenover de taal en beschuldigt de jonge auteurs van onvoldoende aandacht voor de vormgeving.
| |
| |
Oktober. E. Coornaert schrijft over Handelsbriefwisseling in de 16de eeuw. - Herman Liebaers beschouwt in Het feilbare heulsap. Bij de honderdste verjaring van de geboorte van Hélène Swarth het isolement van Hélène Swarth, haar vlucht uit het leven, als de oorzaak van haar vaak onechte poëzie. Hij staat geheel achter de karakteristiek van Karel van de Woestijne, die in het versprocédé van H.S. een tot dichtoefening verworden dichtkunst zag. - Ada Deprez publiceert De ‘Moderne’ Vlaamse jaren van E. du Perron, een fragment uit het binnenkort te verschijnen E. du Perron, zijn leven en zijn werk, 1899-1940.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
XIII (1959), No. 3. Herman Uyttersprot publiceert het slot van zijn artikel over Paul van Ostaijen en zijn proza's. - Van de hand van Julien Kuypers is Een bijdrage in twee schuifkens tot de geschiedenis van de Vlaamse Beweging.
No. 4. Roger Binnemans geeft een scherpe beoordeling van ‘Multatuli’, door G. Brom, onder de titel Brommen rond Multatuli. Hij vindt ‘vergissingen, vertekeningen, denkfouten en platte leugens’ in het boek. - Julien Kuypers geeft het laatste gedeelte van Een bijdrage in twee schuifkens tot de geschiedenis van de Vlaamse Beweging.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Augustus-September. In Actualiteit van de romaneske roman oefent Johan Daisne kritiek uit op degenen die, op zoek naar het nieuwe, de literatuur uit haar gewone, d.i. wezenlijke kringloop - die van het romaneske - willen doen ontsporen en ontkent het bestaan van een eigenlijke roman-crisis.
| |
Nova et Vetera.
XXXVI, Nr. 4. Lieve Scheer geeft in Een Diamant van Poëzie een ontleding van Gezelle's ‘Heida, lieve dreupel water’.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
Juli-Augustus. - J. Goossenaerts vervolgt en besluit zijn artikel Onze Reinaert op het Spoor, waarin hij wijst op toponymische elementen in de Reinaert die z.i. pleiten voor de naaste omgeving van Gent als toneel van het gedicht. - In de rubriek ‘Nieuwe Uitgaven’ een bespreking van Gerard Brom, Multatuli en van J.M. de Vries, Teksten en Varianten van A.C.W. Staring.
| |
Taalonderwijs.
III. Nr. 3 (September). G. Aertsens begint een vervolgartikel over Het schoolkind en de cultuurtaal; in dit eerste stuk wijst hij er met nadruk op, dat voor het vlaamse schoolkind het A.B.N. een vreemde taal is. - W. Petry vervolgt en besluit zijn uiteenzetting Literatuuronderwijs in de tweede taal (Nederlands). - Als Document is afgedrukt de inleiding tot De meest voorkomende woorden en woordcombinaties in het Nederlandsch (Batavia, 1937), het rapport van de commissie die tot taak had, na te gaan of en hoe de beginselen van ‘Basic English’ bij het onderwijs in Nederlands aan inheemsen zouden kunnen worden toegepast in het toenmalige Nederlands-Indië. - Onder ‘Boekbesprekingen’ een beoordeling van Winkler Prins Woordenboek. - In de rubriek ‘Taalwacht’ komt nogmaals de Kongo ter sprake.
| |
Nu Nog.
Juli. W. Pée behandelt in Nog iets over uitspraak voornamelijk vreemde woorden met au gespeld. - J. Raymaekers heeft bezwaren tegen de term Algemeen Beschaafd Nederlands, en J. Verhasselt geeft hem in een Na- | |
| |
schrift niet helemaal ongelijk. - In De Kongo of Kongo houdt J. Verhasselt vast aan de naam (van het land) zonder lidwoord, tegen C. Kruyskamp. - Een Senaatsdebat over ‘waken voor’ of ‘waken over’ wordt door J. V(erhasselt) weergegeven als uiting van Taalijver in de Belgische Senaat. - J. Dejaeger-Wolff keurt het af, dat men Haanstra's film ‘Fanfare’ wil voorzien van een ‘vlaamse’ versie. - Boekbesprekingen o.a.: Technische Woorden. Verzamelwoordenboek van de Centrale Taalcommissie voor de Techniek. - Verder de rubriek Brievenbus-Taaladvies en een verslag over de werkzaamheid van De V.B.O.-Afdeling Oost-Vlaanderen in 1958.
| |
Spieghel Historiael (van de Bond van Gentse Germanisten).
I, Nr. 4 (September 1959). E. Blancquaert geeft als Opdorpiana VI enige bijzonderheden over Opdorps en Latijn, waaronder de aandacht trekt de herleiding van het eerste lid van morsdood op het Latijn. - J. De Smet begint een vervolgartikel over Gentse Huisnamen. - Boekbesprekingen: W.E. Hegman, Hein van Aken, Vierde Martijn, en M.J. De Vriendt-De Man, Bijdrage tot de kennis van het gebruik en de flexie van het werkwoord zullen in de 16e eeuw, door R. Haeserijn.
| |
Neophilologus.
XLIII, Afl. 4. N.A. Donkersloot geeft beschouwingen over De relativiteit der literaire generatie met vooraf een duitse samenvatting in de vorm van een afzonderlijk artikel Die Relativität der literarischen Generation. - In de rubriek ‘Boekbespreking’ een recensie van A.A. Keersmaekers, De dichter Guilliam van Nieuwelandt en de Senecaans-classieke tragedie in de Zuidelijke Nederlanden door P. Maximilianus o.f.m. cap.
| |
Etudes Germaniques.
XIV, Afl. 3. In de rubriek ‘Bibliographie Critique’ besprekingen van: Gerard Brom, Schilderkunst en litteratuur in de 16de en 17de eeuw (P. Brachin); K.F. Proost, Frans Coenen (P. Brachin); Herman van den Bergh, Schip achter het boegbeeld: over het werk van J. Slauerhoff (L. Fessard).
| |
Ons Geestelijk Erf.
XXXIII, Afl. 2 (Juni 1959). B. Spaapen bespreekt Enkele varianten uit een West-Vlaamse vertaling van de Imitatio Christi.
| |
Zeitschrift für Mundartforschung.
XXVII (Juli 1959). Deze aflevering bevat een artikel van K. Fokkema over De consonanten- en klinkerphonemen in het Fries.
| |
Comparative Literature.
XI, No. 1. Seymour L. Flaxman wijdt een waarderende bespreking aan De muze in het morgenlicht van J.C. Brandt Corstius, dat hij ‘an interesting and stimulating book’ noemt.
| |
Tijdschrift van de Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen der Provincie Brabant.
Nr. 142 (Juni 1959). J. Leenen laat zien dat Tienen op de taalkaart zich voordoet als het punt waar de oostelijk gerichte invloed van Brabant begint en waartoe de westelijk gerichte invloed van het Rijnlands reikt.
| |
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten (Musées Royaux des Beaux-Arts).
Bulletin. VIII (1959), No. 1-2. In een studie Uit de spreekwoorden van Jacob Jordaens behandelt J. Grauls de spreekwoorden, voorgesteld in drie tapijtschilderingen van Jordaens; bij twee daarvan blijkt in de opvatting van het spreekwoord invloed van Cats.
|
|