Kassie kijken
Voor de namen van spelen gebruikt men in het Nederlands syntaktische groepen als: touwtje springen, krijgertje spelen, vuurtje stoken. Ze bestaan uit een verkleinwoord + een werkwoord, waarbij het één objekt is bij het ander. Het verkleinwoord kan geen lidwoord voor zich hebben.
In Taal en Letteren III, blz. 91 heeft R.A. Kollewijn gewezen op dergelijke konstrukties, die hij ‘verkleinwoorden als namen van spelen’ noemde. Het is duidelijk, dat deze term alleen geldt voor namen als: krijgertje en haasje over (krijgertje en haasje over zijn fijne spelletjes), niet voor syntaktische groepen als: slootje springen, belletje trekken, schotsie lopen, waarvan het verkleinwoord niet zelfstandig als naam van een spel kan optreden, zoals dat bij krijgertje spelen wel het geval is. Alleen als het verkleinwoord, in deze betekenis, uitsluitend in een dergelijke syntaktische groep voorkomt, kan het de betekenis van de groep gaan dragen en daardoor zelfstandig optreden. Vandaar dat het ene spel wel krijgertje genoemd kan worden, maar het andere niet slootje, omdat slootje niet uitsluitend in de syntaktische groep slootje springen voorkomt.
Het zijn samenkoppelingen, maar vaak naderen ze tot samenstellingen. Kenmerkend voor het laatste is de isolering in betekenis, die formeel tot uiting komt in het ontbreken van het lidwoord: vgl. vuurtje stoken met een vuurtje stoken. Ook het feit, dat een der beide delen voor de spreker ondoorzichtig kan zijn, wijst hierop: vgl. keetje wippen (= klandestien achter op een vrachtauto meerijden), schooltje mekken (?) (= spijbelen), puisje (?) vangen, pootje tekkelen (?).
Namen van spelen worden nog steeds op deze wijze gevormd. Jong is het plaatjes draaien der teenagers, en zeker nog jonger Wim Kans kassie kijken.
Onder de op deze wijze gevormde namen van spelen komen opmerkelijk veel ongeoorloofde ‘spelletjes’ voor: schotsie lopen, belletje trekken, puisje vangen, ijssie piepen, fikkie stoken, beentje lichten, ruitje tikken, pootje tekkelen, schooltje mekken, keetje wippen, vuurtje Stoken. In een van onze kuststeden ging men wel bramen zoeken, maar toen er voor de tuin op illegale wijze stenen uit een bouwerij werden gehaald, werd deze bedenkelijke ‘sport’ spontaan als: steentjes halen gekwalificeerd. Het verkleinwoord als alibi voor het geweten. Wellicht is dit een belangrijke psychologische faktor voor het bestaan en voortbestaan van deze kategorie van syntaktische groepen.
Als het verkleinwoord wel een lidwoord voor zich heeft, heeft men te doen met een woordgroep als: een vuurtje stoken (niet geïsoleerd in betekenis), of met naar de betekenis geïsoleerde syntaktische groepen als: een sjekkie draaien, een gokkie wagen, een krakie plegen, een graantje pikken, wat geen namen van spelen zijn.
B. de Ligt.