De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
Van Deyssel in DeventerIn Uylderts Dichterlijke Strijdbaarheid vindt men een brief aangehaald van Boutens aan Verwey d.d. 18/9/1904: ‘Het deed mij hartelijk leed van de voorgenomen scheiding van u en Thijm te horen. Vooral ook omdat het, meen ik, Th. geheel ontbreekt aan kennis om het praktische deel van een tijdschriftonderneming te leiden. Ook moet dit weder noodzakelijk tot nieuwe verbrokkeling aanleiding geven. Uwe grieven tegen hem als mederedacteur begrijp ik volkomen. Niets heeft mij meer verwonderd dan zijn optreden laatstelijk op het Congres.’Ga naar voetnoot1) De door mij gecursiveerde zin vraagt om enige toelichting. Op welk congres mag Van Deyssel kort tevoren zijn opgetreden? De Biografische Gegevens, verstrekt door de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum, verschaffen daaromtrent de gewenste opheldering. Op kaart VII vindt men namelijk de notitie: 1904 30 augustus: leest Ik houd van het proza voor op het Ned. Taal- en Letterk. Congres te Deventer. Dezelfde Gegevens leren ons dat dit openbaar optreden van Van Deyssel niet op zichzelf stond. In februari van hetzelfde jaar las hij voor ‘Vrije Studie’ te Delft, in maart voor ‘Panta Noèta’ te Utrecht - in november 1903 voor de Vereeniging voor Wijsbegeerte te Leiden - in november 1902 voor het Gronings studentengenootschap ‘Dicendo discimus’ en in Hôtel des Pays-Bas te UtrechtGa naar voetnoot2). Hierin tekent zich een nieuwe gedragslijn af, die hij in 1902 projecteerde: 1902 November: besluit om zich onder de mensen te begeven, niet langer vrezend de mogelijk daaruit voortvloeiende vernederingen en achteruitgang van zijn reputatie. Gaat lezen uit eigen werk, eerst in besloten kring [ten huize van Sara de Swart en F. Hart Nibbrig],... Omtrent de voorlezing van Ik houd van het proza bevat het Oud-Archief der gemeente Deventer een aantal gegevens waaruit ik een en ander wir aanhalen dat mij van documentaire waarde schijnt te zijn.Ga naar voetnoot3) In mei en juni 1904 werd er gecorrespondeerd tussen Van Deyssel en de heren Mr. H. Kronenberg en Mr. L.D.J. Reeser Cuperus, respectievelijk tweede Secretaris van de ‘Regelings-Commissie’ en Secretaris van de ‘subcommissie voor den Kunst-avond’. De te Deventer bewaarde briefkaarten en brieven van Thijm konden worden aangevuld met een aantal stukken uit het Van Deyssel-archief. Blijkbaar is er ondanks de zorgvuldigheid der correspondenten, over en weer een en ander zoek geraakt, want de bewaarde correspondentie vertoont lacunes - echter niet zoveel of wij kunnen ons een denkbeeld vormen van de loop der onderhandelingen. Eind april gingen de uitnodigingen in zee. De 4de mei antwoordt Van Deyssel: ‘Uw vereerende uitnoodiging om op het a.s. letterkundig congres te Deventer een voordracht te houden, neem ik gaarne aan. Alleen werd ik gaarne, vóor dit vastgesteld en, wellicht, | |||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||
gepubliceerd wordt, op de hoogte er van gesteld, welke sprekers zich over 't geheel nog meer zullen laten hooren, en in 't bizonder met wèlke sprekers samen het op éen avond of op éen middag mijn beurt zal zijn.’Ga naar voetnoot1) Men kan niet zeggen dat Thijm de uitnodiging gul aanvaardde. Het voorbehoud dat hij maakte, werd duidelijk ingegeven door de vrees zich te compromitteren. Dit moet samenhangen met de kwade reuk waarin de Taalen Letterkundige Congressen bij de jongere literatoren stonden sinds 1887, toen het twintigste congres (tevens herdenking van Vondels geboortedag) in Amsterdam werd gehouden. Van Deyssels stuk Een toosterGa naar voetnoot2) werd geschreven naar aanleiding van de rede waarmee H.P.G. Quack het congres had geopend. De congressen heetten daar ‘heel raar en niet serieus’Ga naar voetnoot3). Uitvoeriger, maar niet minder scherpe kritiek werd door Verwey geleverd in De Nieuwe GidsGa naar voetnoot4). De enige twee sprekers die hij au sérieux kan nemen, zijn Nicolaas Beets en Jozef Alberdingk Thijm. Matthijs de Vries noemt hij er een ‘walgelijk-onoprecht mannetje’ en Jan te Winkel ‘een hals’Ga naar voetnoot5). Met zulke invectieven was voor lange jaren het consigne gegeven waaraan de jongere literatoren zouden gehoorzamen. Thijms deelneming aan het congres te Deventer betekende een inbreuk op dit consigne. Wie zal zeggen of het inmiddels ingetreden conflict met Albert Verwey daar geheel vreemd aan was? Hoe dit zij, bij de in mei en juni 1904 gevoerde onderhandelingen bereikte men blijkbaar overeenstemming omtrent een alternatief: Van Deyssel zou optreden met een voordracht Over Stam en Taal in het kader van de op 30 augustus te houden ‘Kunstavond’ of daar Ik houd van het proza voorlezen. Bij nader inzien koos hij echter het zekere voor het onzekere en schreef d.d. 24 juni aan Mr. Kronenberg: ‘Tot de voordracht over Stam en Taal zal ik mij liever niet verbinden, daar ik met dit opstel nog niet gereed ben’Ga naar voetnoot6). Zo zou het dus bij Ik houd van het proza blijven. Hoewel men de voorkeur zou hebben gegeven aan een opzettelijk voor het doel gecomponeerde voordracht, was het uitvoerend comité hogelijk ingenomen met Van Deyssels toezegging. Men zag er een symptoom in van een betere verstandhouding tussen het Congres en de jongere letterkunde. Dit blijkt uit een passage van een der artikelen waarin R. S[chuiling], de vermaarde geograaf, lid van het Comité, de Deventer burgerij op de komende dingen voorbereidde: ‘Tot dusverre waren onze jonge letterkundigen niet of haast niet op deze bijeenkomsten van Noord en Zuid vertegenwoordigd; ze vonden veelal van bovenaf ook weinig aanmoediging er te verschijnen, en zagen er, op hunne beurt, over 't algemeen met hooge minachting op neer. Dit schijnt anders en beter te zullen worden. Eenigen van hen, en nog wel leiders, zullen aan de roepstem van het Uitvoerend Comité gehoor geven, om van hunne belangstelling blijk te geven en Van Deyssel zal zijn mooie proza zelfs ten beste geven op den georganiseerden Kunstavond. Zoo zal dus, voor 't eerst, ook de generatie van '80, die aan Nederland een tijdperk van ongekenden letterkundigen bloei heeft bezorgd, aan het woord komen’Ga naar voetnoot7). | |||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||
Intussen had Van Deyssel nog altijd geen zekerheid omtrent het gezelschap waarin hij op zou treden. Pas 25 augustus kon Mr. Reeser Cuperus hem de inrichting van het programma meedelen:
Wij weten niet of de nabijheid van deze ‘vallei’ voor de heer Alberdingk Thijm een aanlokkelijk vooruitzicht vormde. Maar hoe hij dit programma ook mag hebben beoordeeld, het is aan geen twijfel onderhevig dat hij op 30 augustus de reis naar Deventer aanvaardde. Dat de voordracht ook inderdaad heeft plaatsgevonden, daarvoor staat de uitgebreide en zorgvuldig opgeplakte collectie krantenknipsels betreffende het Congres borg, die we aan de ijver van het secretariaat te danken hebbenGa naar voetnoot3) Hier moge dan een reeks van getuigenissen volgen - tegelijk een spectrum van opinies. Nieuwsblad voor Deventer. | |||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||
geestesproduct: “Ik houd van het proza”. Ligt er in dat optreden en in het stormachtig succes een belofte van verzoening met de mannen van '80? Dan is er een reden te meer om dit Congres bijzonder merkwaardig te noemen. Schier onbewust geraakten velen onder de bekoring van Van Deyssels innig mooi fragment, met groote soberheid voorgedragen.’ Merkwaardiger wijze is dit meest lyrische der verslagen tegelijk het meest zaakrijke. Wie was deze vandeysseliaan die, de N.C.R. vertegenwoordigend, een hymne in de tweede macht op het proza dichtte? Deze vraag valt te beantwoorden met gebruikmaking van een brief d.d. 13/10/1904 die zich in het Van Deyssel-archief bevindt en waarvan de eerste zinsneden luiden als volgt: ‘U zult U, naar ik mij vlei, wellicht het onderhoud herinneren, dat ik met U mocht voeren toen ik de eer had aan U te worden voorgesteld na afloop van Uw indrukwekkend optreden op den feestavond van het Letterkundig Congres te Deventer. Deze brief was afkomstig van M.J. Brusse, sedert 1894 verbonden aan de N.R.C. Er is een treffende overeenkomst in de gezindheid waarvan verslag en brief blijk geven. Maar de identiteit van briefschrijver en verslaggever wordt m.i. buiten twijfel gesteld door een hoogst persoonlijke wending in het taalgebruik: ‘zijn eenvoudige stem, die zonder opschik de macht van woorden droeg’ (verslag); ‘het geweldig proza, gedragen door Uw eigen stem’ (brief). Geestdrift in het kamp der jongere prozaschrijvers, dat zal voor Van Deyssel trouwens geen nieuwe ervaring zijn geweest. Maar ook van geheel andere | |||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||
zijde ondervond hij waardering. De Nieuwe Courant gaf een verslag van ‘de gezellige bijeenkomst’ na de Kunstavond, dat ons in staat stelt het beeld van de 30ste augustus 1904 in het leven van Van Deyssel af te ronden: ‘Tegen half twaalf stroomden de ruime zalen van de gastvrije sociëteit “De Hereeniging” vol; beneden, boven, op het terras overal was het stampvol. Het kunstgenot scheen de ware stemming te hebben voorbereid; in de benedenzalen werd de muziek van een Weener kapel overstemd door geestdriftig gezang der volksliederen; boven, waar de Kern van het Congres en de Vlamingen zich hadden geconcentreerd, was het een en al jolijt: de Rijnwijn parelde in de kelken; de champagne schuimde in de bekers. Te middernacht, toen de 31e was aangebroken, werd op voorstel van Deventers burgervader onder luid gejubel een dronk uitgebracht op Koningin Wilhelmina. Prof. Jan te Winkel wijdde een hartelijken dronk aan mevrouw Holtrop-Van Gelder, Van Deyssel, Albert Vogel en allen die verder hadden meegewerkt aan den KunstavondGa naar voetnoot1). De Vlamingen waren heelemaal op dreef; hun heerlijke jubelliederen weerklonken tot diep in den nacht en de “Vlaamsche Leeuw” bleef losgelaten tot lang na drieën’. Er is in deze stemming iets wat herinnert aan het verbroederingsdiner bij Joris Haman (= Mr. J.N. van Hall): ‘Maar er werd weer getoost. Er was reeds eenige malen getoost, door De Wilde op het talent der jongeren, door Vincent op de werken der ouderen, door Ambrosius Gabriël Haman [= A.G. van Hamel] op de gastvrouw’Ga naar voetnoot2). Men kan, met deze teksten voor ogen, aan Willem Paap een zekere profetische gave niet ontzeggenGa naar voetnoot3). Jan te Winkel was weliswaar een andere figuur dan Jan ten Brink (= De Wilde) en anders dan deze, had hij nooit het geweld van een rechtstreekse aanval van de jonge Van Deyssel te verduren gehad. Dat neemt niet weg dat hij in het middernachtelijk uur van de kortelings aangebroken Koninginnedag 1904 een ‘hartelijken dronk’ wijdde aan de man: die een parodie op zijn Bilderdijk, lotgenoot van Multatuli had geschrevenGa naar voetnoot4). Door in het kader van het Taal- en Letterkundig Congres op te treden maakte Van Deyssel zulke manifestaties van verbroedering onvermijdelijkGa naar voetnoot5). Aan | |||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||
een kieskeurig dichter als Boutens moest dit wel ontrouw aan de beginselen van '80 schijnen. Het was dus niet zozeer Thijms wijze van optreden in Deventer als wel het feit van zijn optreden dat Boutens zal hebben ‘verwonderd’. Deventer. J. Kamerbeek Jr. |
|