Imitatio van Vondel bij Antonides
Op p. 225 van deze jaargang heeft professor Smit in een bespreking van Brandt Corstius' Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur de opmerking gemaakt, dat deze schrijver onbillijk is geweest ten opzichte van Antonides, waar hij zijn oordeel dat dit dichtwerk ‘rijkelijk retorisch’ is, toelichtte met de regels:
Zoo drenk mijn schachten met onsterffelijken ink;
Op dat ik u alom... help Triton! ik verdrink.
De opmerking was juist, maar vereist een aanvulling. Aan beide schrijvers, zo moet men wel aannemen, is het ontgaan, dat wij hier met nog weer een ander geval van imitatio te doen hebben, nl. van Vondel door Antonides. Men mag zelfs wel van een citaat spreken, een saluut aan de meester, vergelijkbaar met de wijze waarop Bruckner de vereerde Wagner citeerde in zijn derde symfonie. Had immers Vondel, in dat even Amsterdamse gedicht waarmee hij de inwijding van de doorluchtige schole vierde, niet geschreven:
Myn' swaeneschacht, myn treckebecksken drinckt
Sich droncken, in onsterfelycken inckt,
Men moet Antonides prijzen dat hij voldoende poëtische afstand heeft gelaten tussen het voorbeeld en zijn imitatie.
L.C. Michels.