Boekbeoordelingen
Dr. W. Kaper, Kindersprachforschung mit Hilfe des Kindes. Einige Erscheinungen der kindlichen Spracherwerbung erläutert im Lichte des vom Kinde gezeigten Interesses für Sprachliches. Wolters; Groningen, 1959. - XXIII en 244 blz. Prijs f 14,50.
Het boek waarvan de titel hierboven staat, is de ‘handelsuitgave’ van een op 28 april 1959 aan de Universiteit van Amsterdam verdedigde dissertatie, die tot titel droeg wat in de handelsuitgave de ‘ondertitel’ is: een ongelijknamigheid van twee boeken met dezelfde inhoud, of beter dubbelnamigheid van een en hetzelfde boek, die meer en meer gebruikelijk wordt.
Er zijn boeken over kindertaal die de ontwikkeling van het praten bij de kleine mens nagaan van de eerste monosyllaba af. Het boek van Dr. Kaper zet bij een verder stadium in. De ‘Hilfe des Kindes’ veronderstelt een enigszins ‘gevorderde’ leeftijd. Het kind moet zo ver zijn, dat het met bewuste aandacht, op zijn wijze redenerend en abstraherend zo dat de volwassene die kinderlijke gedachtengangen volgen kan, bezig is met de taal, en zich al waarnemende in het gebruik daarvan oefent. Daarom dateert het materiaal van Dr. Kaper, geleverd door zijn twee jongens, van niet vroeger dan het derde levensjaar, en het loopt tot ongeveer het zesde, met enkele uitlopers daarboven.
Om de taalwaarnemende, taalmakende en taalkritiserende activiteit van de twee kinderen overzichtig en doorzichtig te maken, heeft de vader de gegevens in 37 paragrafen geordend naar gezichtspunten als: analogische, meestal verkeerd-analogische woordvorming; vragen naar namen en het waarom daarvan, ook soms vragen naar de bekende weg; het opmerken van homonymie en van fonetische overeenkomst; zelfcorrectie en correctie van anderen, enz. Alles wordt geïllustreerd met of gebouwd op aardige voorbeelden zoals de kleutertaal die rijkelijk te horen geeft. Van die interessante paragrafen noem ik met enige onderscheiding 25 en 26 over het gebruik van appellativa zonder lidwoord, eigennaamsgewijze dus: het kind ‘personifieert’ meer dan de volwassene.
Nu en dan figureert dezelfde uiting onder verschillende paragrafen, wat geenszins te verwonderen is, omdat ook voor de kindertaal geldt wat Van Ginneken eens op de hem eigen gedurfde wijze gezegd heeft: ieder taalfeit heeft tien oorzaken. Die herhaalde behandeling vormt een zeker tegenwicht tegen het schematiseren, waarin een te ver gaande systematiek zou kunnen vervallen. Bij elke paragraaf, die veelal in de titel al aangeeft wat de auteur als het hoofdmoment beschouwt, geeft Dr. K. zich rekenschap van wat er in het kind is omgegaan, en hij doet dat met de omzichtigheid die de redenerende volwassene tegenover de kinderlijke geest in acht dient te nemen. Met een enigszins abstracte breedheid en gründlichkeit ook, waarvoor het Duits een zo bijzonder geschikte voertaal is. Men ziet het het boek aan, dat het niet uit het Nederlands in het Duits is vertaald, maar geschreven door iemand die het wetenschappelijke Duits als vertrouwd gereedschap hanteert. Verder vergelijkt Dr. Kaper veelal met zijn opvatting van het waargenomene de waarnemingen en verklaringen van anderen die zich met kindertaal hebben beziggehouden.
De taaluitingen van de kinderen zijn steeds, ter wille van de lezer die geen Nederlands kent, van een duitse vertaling of liever over-zetting voorzien. Dat is noodzakelijk, omdat vaak typisch-nederlandse idiomatische trekken in het