De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Het Boek van Nu.April. In Bij een portret van Willem Kloos meent G. Stuiveling dat, ondanks de onthullingen der laatste jaren over Willem Kloos, diens poëzie, geschreven tussen 1880 en 1893, onvervangbaar is. - De poëziemuur doorbreken van Karel Jonckheere houdt zich aan een strikt rationalistische opvatting van poëzie en artistiek scheppingsproces, schrijft Raymond Brulez in Karel Jonckheere als essayist en toerist. - Pierre H. Dubois karakteriseert resp. Max Dendermonde, De deur op een kier en Belcampo, Tussen hemel en afgrond, als Een gedeeltelijke en een volledige mislukking. - Voor Garmt Stuiveling liggen de biezondere kwaliteiten van J.C. Brandt Corstius, Geschiedenis van de nederlandse literatuur in de hantering van het anekdotische. Mei. In De werkelijkheid achter de verbeelding voorspelt G. Stuiveling dat Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen binnen een kwart eeuw onmisbaar voor de Vestdijk-studie zal zijn. - Hans Andreus acht Bert Schierbeek's ‘Het kind der tienduizenden’, een televisiespel, zwak van dramatische handeling en slecht van dialoog. | |
Maatstaf.Maart. Enkele ‘maten en fragmenten’ uit romans van Simon Vestdijk is de tekst van een causerie door Hella Haasse gehouden op 6 november 1958 te Utrecht. | |
Rekenschap.VIe jrg. no. 1 (Maart 1959). Anna Blaman schrijft over Het mensbeeld in de hedendaagse literatuur. Dat mensbeeld mist o.a. de ‘gala-uitrusting van metafysische waarden’, maar is toch bezield met ‘liefde voor het wezenlijk menselijke’. - Beb Vuyk beschrijft in De Duperronnisten de merkwaardige vriendenkring, die Du Perron tijdens zijn verblijf in Indonesië van 1936 tot 1939 vormde. | |
Roeping.April. Karel Reynders schrijft over De dandy of Couperus witgedast. - Over de nieuwe bundel van Pierre Kemp, Emeritaat, handelt Harry G.M. Prick in Pierre Kemp's Emeritaat. Mei. Harry G.M. Prick drukt de weigerende brief af van Justus van Maurik, alsmede het artikel Over Willem Kloos en Albert Verwey van de hand van Lod. van Deyssel, dat Van Maurik niet wenste op te nemen in zijn weekblad De Amsterdammer. Voorts zijn enkele dagboekaantekeningen gepubliceerd van Van Deyssel betreffende Kloos. - Willem K. Coumans spreekt van De evolutie van H.J. Oolbekkink n.a.v. het groeiend verantwoordelijkheidsbesef dat zijn drie romans, onderling vergeleken, blijken te vertonen. | |
De Nieuwe Stem.April. In Nederlandse poëzie schrijft Anthonie Donker over De dichter H.W.J.M. Keuls. Mei. Tristan Haan bespreekt met grote waardering W.F. Hermans, De donkere kamer van Damocles. | |
Spiegel der Letteren.II, Nr. 4. In De Dialogen van D.V. Coornhert een vergelijkend onderzoek licht D. Geeraerts uit de folio-uitgave van diens Wercken (1630) 41 dialogen, op grond waarvan schr. tot de conclusie komt dat de ciceroni- | |
[pagina 237]
| |
aan Coornhert slechts sporadische invloed van de bewonderde Erasmus heeft ondergaan, terwijl zijn denkleven en levensgevoel dichter bij Castellio staat. - P.M. Boer-den Hoed schrijft over E.J. Potgieters verblijf in Zweden 1831-1832. - Over Vermeylens internationalistisch en antinationaal standpunt inzake kunst en literatuur handelt José Aerts in De onderlinge verhouding van kunst en wetenschap bij Vermeylen. - W.E. Hegman geeft een overzicht van De studie van de Middelnederlandse letteren sedert 1949. | |
Streven. Jrg. XII.Deel II. Mei. H. Oosterhuis schetst de figuur van de dichter Leo Vroman, in Poging tot Leo Vroman. | |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.LXXVI, Afl. 3. Een redactioneel In Memoriam Dr. Moritz Schönfeld opent de aflevering. - K. Heeroma merkt in de Tweede Rose echo's op van de Parthonopeus, minder: van de Walewein, ook invloed van Seger Diengodgaf, die hij in tegenstelling: met Knuttel voor een Vlaming houdt; het artikel is getiteld Rose, Parthonopeus, Walewein en Alexander. - K. Heeroma publiceert verder enige Nieuwe Middelnederlandse fragmenten, namelijk van Dat Boec Exemplaer, door de auteur van de Dietsche Doctrinael als een vroeger geschrift van zichzelf vermeld; H. wijst ook de latijnse bron aan, en drukt de corresponderende gedeelten daaruit naast de middelnederlandse tekst af. - F. Kossmann bespreekt onder de titel Het particuliere leven van Vondel het boek van J. Melles over de dichter. - Dat Vondel voor zijn lyriek bij Horatius in de leer is geweest, komt vooral uit, zo betoogt P. Maximilianus O.F.M. Cap., sedert de jaren dertig van de 17e eeuw. - L. Peeters verdedigt tegen Van Mierlo, dat Elckerlijc's roeyken een pelgrimsstaf was. - F. Kossmann acht het niet nodig, in Breéro's De heftige herfst.... (kan mijn bloeme niet verstoren) het derde woord twee-syllabig te lezen, en hecht mitsdien geen waarde aan het vers als argument voor de wankele h. - Boekbesprekingen: Ursy M. Lichtveld en Jan Voorhoeve, Suriname: spiegel der vaderlandse kooplieden, door P.J. Meertens; Eug. de Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele en andere rederijkers, door C. Kruyskamp. | |
Levende Talen.April. Martien J.G. de Jong betoogt in Marsman und August Stramm, dat Stramm later dan de andere duitse expressionisten door Marsman is ontdekt en korter bewonderd. - Blijkens een mededeling van dezelfde auteur is Het woord ‘gemacht’ geenszins tot Groningen beperkt. - G.G. Baardman geeft een overzicht van Het Symposion, gehouden op 4 en 5 maart 1959 op Woudschoten, Zeist, met korte verslagen o.a. van de voordracht van B. van den Berg over Structurele taalwetenschap en didactiek en die van A.J.J. de Witte over Moedertaal en Vreemde Taal. - Uit de boekbeoordelingen: Van Dale 8, afl. 3 en 4 (C.A. Zaalberg); J. Melles, Joachim Oudaan (D.J. Roorda); J.H.J. Paulissen o.f.m., Het leven en de werken van Fulgentius Bottens o.f.m. (N. Wijngaards); R.B. ten Cate - Silfwerbrand, Vlees, Bloed en Been (A.J.J. de Witte); Lachen is leven (E. = G.G. Ellerbroek); Proza en poëzie van 1200 tot heden; deel I: J. van den Bosch, Dat was gezelschap; deel II: R. Nieuwenhuys, Ziet, de dag komt aan (Cath. Ypes); Michel van der Plas, Religieuze poëzie der Nederlanden (Cath. Ypes). | |
De Vlaamse Gids.April. Naar aanleiding van Robert Escarpit, Sociologie de la Littérature schrijft Raymond Brulez over Literatuur als sociaal verschijnsel. | |
[pagina 238]
| |
Mei. Lode Baekelmans haalt jeugdherinneringen op in Familiealbum. Juni. Hans van Werveke publiceert in Het Willems-fonds en de Vlaamse Beweging zijn toespraak, gehouden op de algemene vergadering van het Willems-fonds op 26 april j.l. Schr, behandelt o.m. enkele oorzaken die het huidige gemis aan evenwicht in taalopzicht bewerkstelligen en roept op zich schrap te zetten tegen de ‘fransdolheid’, die de laatste tijd, aldus de auteur, het hoofd weer opsteekt. | |
Dietsche Warande en Belfort.April-Mei. Naar aanleiding van een gedicht van Hans Andreus bespreekt Val. vanden Bussche in Een modern gedicht het verschil tussen de huidige en de traditionele poëzie. - Ter gelegenheid van Prof. Blancquaerts 65e verjaardag, wijdt J.L. Pauwels in de Taalkundige Kroniek een artikel aan Professor Blanquaert en de dialectgeografie. | |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde.1958, Afl. 11-12. A. van Loey brengt ernstige bezwaren in tegen de door A. Weijnen in zijn inaugurele rede met instemming overgenomen hypothese van Van Ginneken, dat de rz van de Middelnederlandse werkwoorden op -rzen een voortzetting zou zijn van ‘een waarschijnlijk reeds oude suizende r’. - In een Bijdrage tot de geschiedenis van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde onder kenspreuk ‘De taal is gansch het volk’ geeft Cyriel de Baere aardige bijzonderheden, geput uit een brievenverzameling van de Academie, over de Ledeganck-herdenking die de Maatschappij in 1872 organiseerde. | |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam.XXXV (1959), 1. S.J. Fockema Andreae schrijft enige waarderende bladzijden Ter herinnering aan Dr. Moritz Schönfeld; H.J. van de Wijer, H. Draye en K. Roelandts betreuren Schönfelds overlijden als Een onherstelbaar verlies voor de nederlandse naamkunde; D.P. Blok geeft een Aanvulling op de bibliografie van het naamkundig werk van M. Schönfeld, Med. Ver. Naamk. 1955, 2 vv. - C. Tavernier-Vereecken wil in De stadsnaam Deinze een geassibileerde variant zien van donk. - D.P. Blok stelt Nogmaals het bestanddeel drecht aan de orde, en verdedigt de aan-sluiting ervan bij dregan, uitgaande van een oorspronkelijke betekenis ‘overtoom’ of ‘veer’. - J. van Cleemput † en R. Haeserijn beantwoorden de vraag Annekin, vleivorm van Arnoldus? ontkennend contra A. van Geertsom. - J. Naarding behandelt het toponymisch element Smee(de) . - F. De- brabandere demonstreert De populariteit van de naam Maria in Vlaanderen tijdens de Middeleeuwen aan vergelijkende cijfers van vermeldingen. - J.K. de Cock wijst de identificering Beverhem = Beverwijk?, door D.P. Blok in de 33e jaargang bepleit, af, maar laatsgenoemde houdt er in een Naschrift aan vast. - In het artikel van J. Nouwen over Persoonsnamen te Grote-Brogel (B.-Limb.) is het de auteur vooral te doen om De idenficatie van enkele vleivormen aan de hand van de teksten zelf. - A. Weijnen stelt vast dat De familienaam Dirven sterk lokaal gebonden is aan Prinsenhage en omgeving, en vermoedt dat het een genitief is van de vrouwennaam Dirf, Durf, die uit een samenstelling van dier/duur met wolf verkort zou kunnen zijn. -Twee bladvullingen van H. Draye: Aanvulling bij ‘Naamkunde als universitair studievak’ en Handelingen van het Internationaal Congres te Salamanca. | |
[pagina 239]
| |
Tijdschrift voor Levende Talen.XXV, Afl. 3. In de rubriek ‘Kronieken’ geeft Fr. Closset een bespreking van de drie in 1958 verschenen boeken van Vestdijk en een kort overzicht van enkele andere recente literaire publikaties. - Armand Boileau vervolgt zijn artikel over middelbaar onderwijs in Nederlands als tweede taal met: Leçon de synthèse grammaticale en troisième, Préparation de la dramatisation d'un texte, Explication d'un texte en troisième en Entretien et approfondissement des connaissances linguistiques en seconde et en première. - Van wijlen Willem van Doorn een Introduction à la lecture d'un poème van Adwaita; titel frans, tekst nederlands met hier en daar een vertaling van moeilijk geachte woorden in het Frans. | |
Wetenschappelijke Tijdingen.XIX, Nr. 4 (Mei). In Iets over de oude Rechtstaal wijst E. Van Nuffel op de taalkundige moeilijkheden die de jurist ondervindt bij de studie van het oudvaderlands recht, niet het minst met de nietdietse terminologie, en bepleit het samenstellen van een handboekje met beknopte verklaringen van oude rechtstermen; een redactioneel naschrift ziet daarin, alsook in de voortzetting van Stallaert's ‘Glossarium van verouderde Rechtstermen’, een taak voor de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. | |
Onze Taal.April. Een redactioneel artikel Het mag allebei waarschuwt tegen te strakke regelarij van het taalgeberuik. - C. Kruyskamp neemt het op voor De Kongo, met het lidwoord, als naam voor het Kongobekken. Mei. In deze aflevering is opgenomen de voordracht die B.C. Damsteegt in de jaarvergadering van het genootschap Onze Taal op 18 april 1959 gehouden heeft over De uitspraak van het Nederlands. | |
Nu Nog.Mei. De aflevering bevat o.a. de voordracht Nu Nog... meer dan ooit, die de heer J. Sterken gehouden heeft bij de opening van de A.B.N.- week 1959 te Gent, en onder de titel Sociaalrechtelijke Terminologie een bespreking door J. Verhasselt van het ‘Sociaalrechtelijk Woordenboek voor het Nederlands taalgebied’. Van de kleine bijdragen noemen we Exploiteren en Uitbaten, naar aanleiding van een pleidooi voor het laatste woord van A. Lodewyckx, en een van J. Verhasselt over verkeerd gebruik van ten overstaan van. | |
Taalonderwijs.III, Nr. 1 (April). G. Aertsens maakt naar aanleiding van Stutterheim, ‘Taalbeschouwing en Taalbeheersing’, opmerkingen Over beperking van de grammatische theorie, en laat enige Nederlandse stemmen over literatuuronderwijs in het M.O. horen, nl. van Knuvelder, Kramer en Sivirsky. - J. Devogeleer geeft ‘enkele suggesties’ voor het onderwijzen van De vervoeging in de moedertaal. - De les in Analyse littéraire en deuxième langue van E. Bodart behandelt een frans werk, maar is mede bedoeld voor leraren die Nederlands als tweede taal doceren. - Op de laatste situatie slaat ook De aanbieding van nieuwe woorden (Ned. 2e taal) door L. Verlée. - In de rubriek ‘Taalwacht’ door G. V(annes): het vocaliseren van de eerste syllabe in Bijzonder, bijvoorbeeld; Open en gesloten syllabe in vreemde woorden; De groene lijst en de belgicismen. | |
Volkskunde.XVIII, Afl. 2. H.H. Knippenberg schrijft over de Sint Christojfel-verering, de verbreiding en ontwikkeling van de Christophorus-legende en de behandeling daarvan in beeldende kunst en literatuur. - M. De Meyer | |
[pagina 240]
| |
bespreekt onder Hedendaagse sprookjesstudie twee belangrijke publikaties op dat terrein. | |
Etudes Germaniques.XIV, No. 2 (April-Juni 1959). In de rubriek ‘Bibliographie critique’ korte besprekingen van: Gerard Brom, Vijf studies (P. Brachin); Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere, Laurens van der Waals, Facetten der Nederlandse Poëzie I en II (P. Brachin); vier nummers van de reeks Monografieën over Vlaamse Letterkunde (P. Brachin); C.J.E. Dinaux, Gegist bestek I (L. Fessard). | |
Het Boek.XXXIII (1958/9), Afl. 3. P.J.H. Vermeeren publiceert in Kroniek der handschriftenkunde V (codicologie en filologie) een bespreking van ‘Le manuscrit autographe de Thomas a Kempis et “L'Imitation de Jésus-Christ”’. Dit boek demonstreert de grote betekenis van de codicologie voor de filologie en levert belangrijke nieuwe gegevens voor het Imitatio-onderzoek. Afl. 4. In Kroniek der handschriftenkunde VI (codicologie en filologie) bespreekt Vermeeren opnieuw een Imitatio-studie, nl. ‘Secrétaires de Saint Thomas’ van Antoine Dondaine. Dezelfde auteur maakt in deze aflevering de resultaten bekend van een uitvoerig onderzoek naar Het Passyonael van den Heyligen in het Brits Museum te Londen. |
|