Bottens en Poirters
In zijn in Nijmegen verdedigd proefschrift Het leven en de werken van Fulgentius Bottens o.f.m., Utrecht-Nijmegen 1959, geeft dr. J.H.J. Paulissen op blz. 147-148 een korte vergelijking van Poirters en Bottens. Hij acht het wel aannemelijk dat Bottens enkele werken van Poirters heeft gekend, maar voert daartoe weinig concreets aan. Naast een algemene overweging dat de werken van Poirters zo verbreid waren, ‘dat het wel uitgesloten geacht mag worden, dat Bottens er niet één of meer van gekend heeft’, kon dr. Paulissen alleen wijzen op de waarschijnlijkheid dat Bottens de plaatjes van Wierix met de daarbij behorende versjes die we aantreffen in de eerste twee delen van Het Goddelyck Herte, aan Het Heyligh Herte van Poirters ontleend heeft.
In het Tweede Vertoogh van Bottens' in 1664 geschreven Triumphe van den konst-winnenden Apollo staan echter een tiental verzen die zo sprekend lijken op een fragment uit Poirters' in 1658 geschreven Het Leven vande H. Maeghet Rosalia, dat Bottens' afhankelijkheid boven enige twijfel ‘verheven’ is. Natuurlijk is er nog een mogelijkheid van een gemeenschappelijke bron of onrechtstreekse afhankelijkheid, naar de onoorspronkelijkheid van Botters in dezen is duidelijk.
Men vergelijke uit Apollo vs. 201-210 (Paulissen o.c. blz. 350):
O schoonheydt van het groene woudt!
Ghy dooft den luyster van het goudt;
Die schamen neffens u te staen:
Verduystert ghy door uwen schyn;
't Borduêrsel van het Koninckx Hof
Ghy oock berooft van synen lof:
Jae over 's Koninckx ledikant
Ick seggh' uw' schoonheydt d'eere spant;
met wat ik aantrof in Poirters' Het Leven van de H. Maeghet Rosalia, blz. 140-141:
De Bloemen vanden schoonsten Hof,
Beroofde ghy van haeren lof.
Den diamant, en den Robijn
Verduystert gy door uwen schijn:
Aen u moet wijken het Cristael,
Ghy bloost al soeter als Corael.
Den luyster van het gierigh gout
Die wort door uwen glans verflout,
Die schamen neffens u te staen.
De Cederboomen t'uwer eer,
Die buyghen haere tacken neer;
Den Lauwerkrans gheeft u de handt,
En seght, dat gy de Kroone spant.
Overigens staat deze letterdiefstal van Bottens niet alleen. Want Poirters heeft hetzelfde gedicht dat hij in 1658 als een lofzang op de H. Rosalia schreef, aan het eind van zijn leven ook nog eens, met lichte wijzigingen, opgenomen in Den Spieghel van Philagie en nu als een lofzang op de H. Maagd Maria. Men zie hierover de uitgave van J. Salsmans in het Salsmans-Fonds nr. 4 (1937) blz. *5.
A. Wednen.