De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||
Bilderdijks onvoltooide ‘korrektie’ op Gian Giorgio TrissinoToen de reeds lang vergeten treurspeldichter Jan Nomsz in het jaar 1768 aan het begin van zijn loopbaan stond, heeft hij enkele merkwaardige dingen gezegd over hetgeen wij plegen aan te duiden als ‘originaliteit’. Hij meende dat er geen treurspelen meer waren te maken ‘zonder dat men in het eene of andere toneelstuk valt, dewijl er geene caracters of onderhandelingen meer zijn, die niet reeds geschikt en ten tooneele gevoerd zijn’. De enige ‘roem’ die de toneelschrijver zich volgens hem nog kon verwerven, was afhankelijk van de wijze waarop hij de karakters van zijn dramatis personae behandelde. ‘Wie de ingrediënten om zoo te zeggen behaaglijkst weet te verkneden heeft de meeste verdiensten’, aldus NomszGa naar voetnoot1). Men mene niet dat deze uitspraak slechts typerend is voor het achttiendeeeuwse Nederland. Ongeveer twintig jaar later legde Nomsz' Italiaanse ‘kollega’ Vittorio Alfieri - wiens werken in tegenstelling tot die van de Nederlander ook later nog zouden worden gelezen - een soortgelijke verklaring afGa naar voetnoot2). Hij deed dat pas in het laatste deel der Parij se verzamel-uitgave van zijn (19) tragediën en begon met de bekentenis: ‘Se la parola invenzione in tragedia si restringe al trattare soltanto soggetti non prima trattati, nessuno autore ha inventato meno di me’. Interessant is het vervolg: ‘Se poi la parola invenzione si estende fino al far cosa nuova di cosa già fatta, io son costretto a credere che nessuno autore abbia inventato più di me; poiché nei soggetti più trattati e ritrattati, io credo di avere in ogni cosa tenuto metodo, e adoperati mezzi, e ideati caratteri, in tutto diversi agli altri. Forse men buoni, forse men propri, e forse men tutto; ma miei certamente’Ga naar voetnoot3). Dit standpunt lijkt mij representatief voor de toenmalige opvattingen over de oorspronkelijkheid in het algemeen. Het verklaart mede de eigenaardigheid dat er in die periode zovele treurspelen werden geschreven waarvan het gegeven reeds in vroegere stukken was benut. Instruktief is in dit opzicht vooral het dramatisch werk van Voltaire, die opzettelijk oude tema's koos om daardoor het werk van beroemde voorgangers te kunnen ‘verbeteren’Ga naar voetnoot4). Uiteraard mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat de eisen die aan onderwerp en uitwerking van een klassicistisch treurspel werden gesteld, het aantal ‘bühnenfähige’ intriges reeds aanzienlijk beperkten. Het waren vooral de lotgevallen van koninklijke personen en veldheren uit de oude mytologie of geschiedenis, die voor een toneelbewerking in aanmerking kwamen. Zo merkte Willem de Clercq op dat alleen al ‘de familie van Agamemnon’ een dertigtal stukken had | |||||
[pagina 194]
| |||||
geleverd aan de Parijse schouwburgGa naar voetnoot1). Zonder meer ontstellend is het aantal bewerkingen van het zg. Sofonisba-motief, waarvan de oorsprong is te zoeken in het dertigste boek van Livius. De geschiedenis is de volgende: In het jaar 203 voor Christus slaagt Scipio erin om, met behulp van Massinissa, koning van Massyli, een verpletterende nederlaag toe te brengen aan de Numidische koning Syfax. Sofonisba, de gemalin van Syfax, zal nu met andere gevangenen in triomf naar Rome worden gevoerd. Massinissa wordt echter zozeer door deze vrouw bekoord, dat hij haar onmiddellijk huwt. Desondanks wenst Scipio dat zij aan de Romeinen wordt uitgeleverd. Om hiervoor te worden bespaard, drinkt Sofonisba dan de gifbeker die Massinissa haar gezonden heeftGa naar voetnoot2). Vermoedelijk kreeg dit verhaal in de renaissance een grote bekendheid doordat Petrarca het vermeldde in zijn epos Africa en in zijn Trionfo d'amore. Een feit is dat het eerste klassieke treurspel uit de Italiaanse literatuur juist een bewerking is van dit motief. Het is de in 1515 verschenen Sofonisba van de geleerde schrijver Gian Giorgio Trissino, volgens Plinio Carli en Augusto Sainati: ‘il primo che tentó di dare alla nostra letteratura una tragedia regolare cioè esemplata sui canoni classici’Ga naar voetnoot3). Zoals reeds gezegd, keert de geschiedenis van Sofonisba een verbazingwekkend aantal keren op het Europese toneel terug. In totaal nam ik een vijftiental verschillende toneelstukken over haar lotgevallen door: Nederlandse, Engelse, Duitse, Franse en Italiaanse; bovendien viel me later nog een Duitse studie van Dr. A. Andrae in handen, waaruit bleek dat ditzelfde tema minstens veertig maal voor het toneel moet zijn bewerkt, o.a. in Spanje, Portugal, Denemarken en Rusland. Talrijk zijn ook de opera's, novellen en gedichten waarin de Numidische koningin voorkomtGa naar voetnoot4). Het is hier niet de plaats om op de merkwaardige verspreiding van dit tema in te gaan; waar ik thans op wilde wijzen is slechts het feit dat ook de dichter Willem Bilderdijk zich heeft beziggehouden met een toneelbewerking der Sofonisba-geschiedenis. Dit blijkt zeer duidelijk uit enkele aantekeningen en een fragment die ik heb aangetroffen in zijn nagelaten handschriftenGa naar voetnoot5). Vergeleken bij de andere mij bekende bewerkingen, vertoont het plan van Bilderdijk twee eigenaardigheden:
| |||||
[pagina 195]
| |||||
Gaan wij ter verklaring van deze ‘afwijkingen’ eens na of Bilderdijks mening over zijn voorgangers is te achterhalen. In zijn opstel Over het treurspel in Nederland, tot op Jan de Marre vertelt de dichter dat in zijn ‘kindschheid’ herhaaldelijk en met veel sukses het treurspel Sofonisba van Haps werd opgevoerd, maar het zou ‘eene beschamende armoede verraden’ indien hij er nu nog over sprakGa naar voetnoot1). Bilderdijk bedoelt hier een in rammelende verzen geschreven toneelstuk van P.V. Haps, dat voor het eerst verscheen in 1698, maar waarvan nadien nog herdrukken werden gepubliceerdGa naar voetnoot2). In het vierde bedrijf van dit produkt drinkt Sofonisba de gifbeker en maakt haar vertrouwde Irene een eind aan haar leven door middel van een ‘pook’. Dit voorbeeld wordt in de slotakte nagevolgd door Syfax en zijn schoonzuster Sidonia. Het verschil is slechts gelegen in de omstandigheid dat de laatstgenoemden daarbij gebruik moeten maken van een ‘verborgen’ steekwapen, omdat zij als gevangenen ten tonele worden gevoerd. Om welke redenen Andrae ‘Haps' Bearbeitung des Stoffes eine der gelungenste’ noemt, is mij volslagen duister geblevenGa naar voetnoot3). Van veel meer belang is in dit verband overigens een andere uitlating van Bilderdijk. In zijn verhandeling Het treurspel geeft hij zijn mening over het Italiaanse stuk van Trissino en schrijft dan ondermeer: ‘De afgrijslijk laffe rol van Syfax die eiken rechtschapen' man tegen de borst moest stoten, ware alleen genoeg, om het in eene Eeuw, waar de beschaafde smaak eeniger-mate vertederd of veredeld was, zelfs bij het plompe gemeen te doen vallen’Ga naar voetnoot4). Het is niet moeilijk om Bilderdijks argumenten voor deze uitspraak in het Italiaanse treurspel aan te wijzen. Als de koning van Numidië gevangen genomen is, vraagt Scipio hem: Qual avversa fortuna v'ha condotto,
Siface, a far accordo coi nemici,
Senza guardare a' sacramentie e leghe
Ch'eran fatte con noi primieramente?
Syfax weet hierop niets beters te antwoorden als: La causa fu la bella Sofonisba.
Hij wijst op de biezondere eigenschappen van zijn gemalin: Che potean far di me ció che a lei piacque...
en konstateert dat zij hem heeft gebracht: ..........in la miseria che vedete:
Ne la quale ho peró questo conforto,
Ch 'l maggior mio nimico l'ha presa
Per moglie.............
Syfax is er namelijk van overtuigd dat het nieuwe huwelijk de ondergang van zijn vijand Massinissa zal betekenen en smeekt nu om de vriendschap van Scipio. Bangelijk besluit hij: ...ben vorrei che ció che si destina,
S'eseguisca di me senza tormenti.
| |||||
[pagina 196]
| |||||
Het koor konkludeert na deze scène terecht: Quanto, quanto dolor, quanta pietate
Ho del misero stato di costui,
Che fu sí gran signor, che fu sí ricco
Di tesoro e di gente! Or in un giorno
Si truova esser prigion mendico e servoGa naar voetnoot1).
Overigens is deze inderdaad ‘afgrijselijk laffe rol’ van de Numidische koning geenszins een uitvinding van Trissino. Wie de betreffende plaatsen bij Livius nagaat, komt tot de ontdekking dat de Italiaan zich heeft gebaseerd op het relaas van de vroegere geschiedschrijverGa naar voetnoot2). Hoe heeft Bilderdijk nu die lafheid van Syfax trachten te vermijden, of, met andere woorden: op welke wijze heeft de Nederlandse dichter de fouten van Gian Giorgio Trissino willen ‘verbeteren’? Het antwoord op deze vraag is tevens de verklaring van de eerste der in zijn handschrift gekonstateerde ‘afwijkingen’. Syfax zou reeds in het eerste bedrijf vermomd in zijn paleis terugkeren om zich van de trouw of ontrouw zijner gemalin te overtuigen en tevens ongezien haar gesprek met de Romeinse gezanten bijwonen. Daarna zou hij de strijd tegen Rome kennelijk niet hebben opgegeven. Hij komt pas om in het derde bedrijf en men mag aannemen dat hij, om met Vondels Gysbreght te spreken: ‘met vollen roem in 't harrenas gestorven’ is. Uit deze krachtige Syfax-figuur zijn weer verschillende karaktertrekken van Bilderdijks Sofonisba te verklaren, en eveneens de eigenaardigheid dat de dichter als aanwijzing voor het vierde bedrijf optekende: ‘Scipio staat h(aa)r aan Mass(inissa) af’, welke voorstelling geheel in tegenspraak is met de historische feitenGa naar voetnoot3). De ‘Sofonisba’ van Trissino is de tegenpool van zijn ‘Siface’. De Italiaanse dichter stelt haar voor als de wilskrachtige vrouw die geheel beheerst wordt door haar haat tegen Rome en erin slaagt haar gemaal tot een willoos werktuig te maken. Als zodanig wordt zij ook getekend in het treurspel Sophonisbe van Pierre Corneille. Zeer duidelijk blijkt het karakter van déze Sofonisba in haar antwoord aan Massinissa: Je ne veux qu'éviter l'aspect du Capitole:
Que ce soit par l'hymen ou par d'autres moyens,
Que je vive avec vous ou chez nos citoyens,
La chose m'est égale; et je vous tiendrai quitte,
Qu'on nous sépare ou non, pourvu que je l'évite.
Mon amour voudrait plus; mais je règne sur lui
Et n'ai changé d'époux que pour prendre un appuiGa naar voetnoot4).
Trachten wij nu te bepalen hoe Bilderdijk zich de Numidische koningin heeft voorgesteld. In zijn (hierna afgedrukte) openingstoneel verkeert Sofonisba in de veronderstelling dat haar gemaal reeds gestorven is. Tijdens een gesprek met haar vertrouwde Bela geeft zij nu te kennen dat zij tegen haar zin met Syfax was getrouwd en eigenlijk een ander beminde. Deze ‘ander’ moet - o.m. blijkens het stuk van Trissino - niemand minder zijn geweest als Massinissa! Aangezien nu in het vierde bedrijf van Bilderdijk door Scipio toestem- | |||||
[pagina 197]
| |||||
ming zou worden gegeven voor een huwelijk tussen Massinissa en de weduwe van Syfax, kan het vreemd lijken dat Sofonisba in de slotakte toch zelfmoord pleegt. Ter verklaring leze men echter het slot van de zojuist besproken openingsscène, waarin Sofonisba, op de suggestie dat zij na Syfax' dood zou kunnen huwen met haar eigenlijke geliefde, slechts reageert met de uitroep: ‘Neen nooit. Eer sterf ik’. Het komt mij voor dat Bilderdijk in Sofonisba de in alles gehoorzame, onderworpen echtgenote zou hebben verbeeld. Dat was ook het ideaal van de dichter. Talrijke bewijsplaatsen daarvoor vindt men verspreid in zijn werkGa naar voetnoot1). Kenmerkend voor die opvatting is bijvoorbeeld de wijze waarop hij in zijn uitgegeven treurspel Willem van Holland de gravin Adelheide aan haar dochter laat mededelen dat zij haar voor een bepaalde gemaal heeft bestemd: ....Gij weet mijn wil. - Eer morgen 't licht zal dalen! -
Het uur, zal 's Bruigoms komst (ik wacht hem hier) bepalen.
Betoon gehoorzaamheid als Dochter! - 't Is voor 't laatst.
Dan eindigt mijn gezag: - voor 't minste, 't wordt verplaatstGa naar voetnoot2).
Sofonisba had Syfax alleen maar gehuwd uit gehoorzaamheid aan haar vader; zo zal zij later Massinissa hebben geweigerd uit gehoorzaamheid aan haar echtgenoot. Bilderdijks (enige) aanwijzing voor het derde bedrijf luidt immers: ‘Syfax sterft en verbindt h(aa)r Mass(inissa) niet te huwen’. In het vijfde bedrijf moet Sofonisba hebben gestaan voor dit dilemma: óf als gevangene naar Rome te worden gevoerd, óf te huwen met Massinissa, die zij bovendien liefhad. Het laatste impliceerde ongehoorzaamheid aan haar gemaal en was reeds daarom verwerpelijk. Het eerste was eveneens onaanvaardbaar, als zijnde in strijd met haar eergevoel van koningin, waarop Bilderdijk reeds in het eerste bedrijf de nadruk had gelegd. Sofonisba wijst daar immers op hooghartige wijze het huwelijksaanzoek af van haar enige verdediger, de trouwe veldheer Bochar, die echter ‘uit onbekend geslacht gesproten’ is. Aldus rest haar slechts de gifbeker....
Het was een rapport van de heer H. Voorn, direkteur van de Stichting voor het onderzoek van de Geschiedenis der Papierindustrie in Nederland, dat mij in staat stelde de ontstaansdatum van Bilderdijks onvoltooide Sofonisba bij benadering te bepalen. De bladzijde waarop de tekst voorkomt, is namelijk de helft van een vel dat moet zijn gefabriceerd in of na 1808. Dat bewijst het watermerk Kranz, de Charro & Comp., de naam van de ‘Papeterie Royale’ te 's-Gravenhage die slechts heeft bestaan van 1808 tot 1827. Alleen als we aannemen dat Bilderdijk nieuw papier heeft gebruikt, mogen we zeggen dat hij zijn Sofonisba in 1808 schreef; zeer wel mogelijk is echter dat dit later gebeurdeGa naar voetnoot3). | |||||
[pagina 198]
| |||||
Bijlage
| |||||
[pagina 199]
| |||||
aan dit gesprek met het gezantschap. Gij zult het hooren, en - Sofonisba, mijn diensten geven mij 't recht van spreken. Ik heb de staat in 3 stormen behoed, en geen ander vertrouwen of toevlucht heeft het volk dan in mij. 't Is uit naam van dit volk dat ik 't woord voere. Het eischt een verzekering van u.
Sofonisba.
Van mij -! en tegen wien? Tegen Rome, de Erfvijand der koningen Etc.
Bochar.
Neen, tegen u-zelve. Syfax viel, en het wil een koning van uwe hand.
Sofonisba.
Hoe, waar is 't blijk van Syfax omkomen?
Bochar.
Hier aan is niet te twijfelen Etc. Voor mij, 'k gebied in Syfax naam. Maar die naam houdt op en 't wil op nieuw een meester tot zijn verdediging, en ....
Sofonisba.
Hou op en voleind niet. Heb te veel eerbied voor uw meester dan dat gij naar de hand zijner weduw woudt staan. Vergeet niet wie gij zijt, en wie ik ben. Het Numidische koningsbloed eischt ontzag, ook van die het verdedigt. - Ik ga en ontwijk een gesprek dat hoonend voor mij wordt. Gij zult mijn bevelen ontfangen. / Zij stampt. Gelo verschijnt.
Sofonisba.
Ik zal het Roomsche gezantschap zien, maar alleen. Meld dat aan 't leger.
Derde toneel
Gelo.
Hoe? Bochar niet toegelaten bij dit gehoor.
Bochar.
Gij ziet wat de trotsheid en eigenwaan van een vrouw vermag, maar Etc.
Gelo.
Wat toch bedwong Rome -?
Bochar.
'k Verborg het geheim daar van voor de Koningin, maar het is mij niet duister. Gij kent Romes medestander, de onwaardige Massinissa die de onverzoenbre vijand van Africa was. Deze kwam heden in 't Roomsche leger. Op zijn komst werd in 't midden van een storm de aftocht geblazen; en ter gunst van hem is dit gezantschap.
Gelo.
Hij zoekt de vrede dan?
Bochar.
Neen, 't is de vrede niet dien hij zoekt. Gelo, ik zal u alles verklaren. Hij beminde Sofonisba voor lang. Ze werd Syfax gemalin. Thands is Syfax geweest. Thands komt hij Sofonisba voor zich en ons ten prooi van Rome werven.
Gelo.
Dit verhoede de hemel!
Bochar.
Neen, wij. Beroeren wij 't leger. Verhoeden wij dat zij zijn eisch verneeme en dwingen wij haar dat zij mijn diensten bekroone!
Gelo.
Wilde de hemel dat Syfax leefde! Hem is geheel mijn hart verknocht. Doch zoo Massinissa hem opvolgen moet...! Neen Bochar, voorkomen wij dit.
Bochar.
Geen middel dan dat ik zijn plaats bekleede. / Zweer, zweer mij!
Gelo.
Maar hoe dus -! en in dit gewaad?
Vierde toneel
Syfax
die verborgen wil blijven en hun beveelt zijn weêrkomst geheim te houden. Hij wil onbekend het gehoor van 't gezantschap beluisteren. / Hij mistrouwt zijn gemalin.
(hier eindigt het fragment van Bilderdijk). Terneuzen, december 1958. Martien J.G. de Jong. |
|