De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Een syntactische aporieOnder het hoofd: foutieve attractie vindt men soms vermeld de ontsporing waaraan de constructie een van de blootstaat. Men denke zich dat iemand genoemd wordt: een van de beste bouwmeesters. Het kan daarbij blijven: ‘In die tijd was hij een van de beste bouwmeesters’. Vaker echter komt het voor dat een dergelijke aanduiding gevolgd wordt door een nadere bepaling in de vorm van een bijvoeglijke bijzin. En wat dan? Het antecedent is tweeledig: a. een (nog dikwijls, maar indien niet bepaaldelijk één bedoeld wordt, overbodig en schadelijk met accenten geschreven), en b. van de beste bouwmeesters. Beide leden zijn ‘zelfstandig’ en dus vatbaar voor uitbreiding met een bijvoeglijke bepaling. Er is, formeel althans, niets aan de hand zolang het gezegde van de bijzin beheerst wordt door een eigen onderwerp: ‘een van de beste bouwmeesters die men in deze periode aantreft’; ‘Het Dorp der Dorpen geen daer yeder Steegh een pad is, Maer Dorp der Steden een daer yeder Straet een Stad is’. Toch ontstaat reeds hier moeilijkheid, wanneer men zich gaat afvragen wie eigenlijk in het eerste voorbeeld die die is. Sluit het relatief aan bij een of bij bouwmeesters? In een thans weinig meer gepraktiseerde spelling zou een beslissende keus moeten vallen tussen die en dien. Meer bepaald echter dwingt tot een keus een zodanige bouw van de bijzin, waarin het relatief als onderwerp functioneert: dan immers moet beslist worden tussen enkelvoud en meervoud van de persoonsvorm. Nu openbaart de praktijk een spanning tussen twee factoren: een grammatische en een psychologische. Bij handhaving van het syntagma, dat is: voor wie met uit de moeilijkheid vlucht in een andere stijlmogelijkheid, is de spanning onontspanbaar. Daarom sprak ik van een aporie: er is geen poros, geen uitweg voor. Het eigenlijke antecedent is het meervoudige, gewoonlijk tweede lid van de vooropstaande groep. Dit eist een eveneens meervoudige persoonsvorm. Dikwijls echter is, psychologisch gezien, het andere, gewoonlijk eerste lid (een) het antecedent. Wat men tot uitdrukking wenst te brengen is, dat de persoon X in die periode een van de beste bouwmeesters was. Dit leidt ertoe dat het werkwoord in de bijzin de enkelvoudsvorm krijgt: ‘een van de beste bouwmeesters die in de genoemde periode leefde’. Een botsing, en een bijgedachte of beter een hoofdnotieGa naar voetnoot1). Ter nadere toelichting volgt hier enig materiaal. ‘Indonesië is een van de landen die het nauwst betrokken is bij...’ (radionieuwsbericht). Let op de complicatie: meervoudig onderwerp (als hier tenminste niet een gepersonifieerd niet-onzijdig Indonesië achter zit), aansluitend bij landen, en enkelvoudige persoonsvorm. Hetzelfde: in ‘één van de centrale inzichten, die aan zijn gehele boek ten grondslag ligt’ (E.M. Uhlenbeck). Schijnbaar formeel correct zegt het verslag van een inaugurele rede: ‘een der beste oud-testamentici, die een grote leemte in de universiteit en in vakkringen achterlaten’. Dit geval komt aanstonds nader ter sprake. Reeds nu kan gezegd worden, dat de spanning zich hier duidelijk openbaart, voor zover er niet een pure vergissing in het spel is. Het is evident dat het niet de oud-testamentici zijn die een leemte achterlaten. ‘een van de componisten die in de schoolradio behandeld is’. Hier zou zijn geen bezwaar ontmoeten; desondanks prevaleert is. ‘een van de grootste gevaren, die de mensheid ooit heeft bedreigd’ (De Tijd). Zelfde complicatie als boven. | |
[pagina 164]
| |
‘... is een dier schrijvers, daar houd ik mij aan, met wien men overal in de wereld openlijk voor den dag kan komen’ (Huet). Of heeft Huet met wien toch wellicht een meervoud bedoeld? In een ander verband citeert Royen (Buig. versch. I 203) een zin van Sterck: ‘en het tweede bedrijf eindigt met een der, zoo niet de schoonste kerstzangen van onze letteren’. Ook hier, maar zonder bijzin, een spanning tussen enkelvoud en meervoud. De schrijver had kunnen ontsnappen, als hij geschreven had: ‘een der schoonste kerstzangen, zoo niet de schoonste’. Bij een dergelijk ‘elliptisch’ gebruik van het adjectief (de schoonste) is de sylleps kerstzangen > kerstzang normaal. ‘Hij (Thorbecke) was, zoals bekend, een van de weinige leden, die tegen alle ingediende ontwerpen zijn stem uitbracht’ (Meertens). ‘een van de grote problemen, die de geesten in het midden van de 12e eeuw sterk heeft beziggehouden’ (Minis). ‘een van de laatste proefschriften, die onder zijn leiding tot stand kwamen’ (W.A.P. Smit). Correct, maar heeft de schrijver eigenlijk wel over die ‘laatste proefschriften’ willen spreken en niet veeleer over dat ‘ene’? ‘een van de weinige tenoren die de zware hoofdrol in Otello kan zingen’ (radio-uitzending). Vergelijkbaar is een zinsnede uit een brief van J. van Lennep aan E. Douwes Dekker: ‘Wij leven niet meer in de eeuw, dat men hen, die een nieuwe leer prediken, naar de galg of den brandstapel zendt’. De tegenwoordige tijd is logisch-grammatisch misplaatst, maar de ratio ervan - om toch een logische term te gebruiken - is duidelijk: men zendt zulke predikers tegenwoordig niet meer naar de galg of den brandstapel. Een contaminatie, kan men zeggen. En tegelijk nog een andere ‘dysmelie’ in dezelfde zin: ‘Wij leven niet meer in de eeuw’; alsof ‘wij’ daarin vroeger wél geleefd hadden. Is er een mogelijkheid om de hier besproken constructie voor het forum der grammatica te redden? Voor zover ze inderdaad foutief is natuurlijk niet. Maar is ze dat in al de hier genoemde voorbeelden? Om die vraag te beantwoorden moeten we een onderscheid maken. In het geval van een uitbreidende bijzin is er geen bezwaar tegen, is het zelfs het correcte, het relatief te doen aansluiten bij een en dienovereenkomstig de enkelvoudige persoonsvorm te gebruiken. Als volgt: ‘hij is een der beste oud-testamentici, // die, nu hij tot een andere functie is geroepen, een gevoelige leemte achterlaat’. Anders is het in het meest voorkomende geval van de beperkende bijzin. Uit te sluiten zijn hier op voorhand de gevallen waarin een meervoudig relatief gevolgd wordt door een enkelvoudig werkwoord (‘inzichten, die... ligt’). Maar in ‘een van de componisten die in de schoolradio behandeld is’, waar een dergelijke anomalie niet voorkomt, althans niet blijkt? Wij zullen moeten antwoorden dat hier niet wil gesproken zijn van ‘een-van-de-componisten’, als een soort eenheidsbegrip, vrijwel gelijk te stellen met ‘een componist’, maar over ‘een van de componisten’. Dan echter steekt dat ‘een’ zijn kop naar boven en legt beslag op het werkwoord. Men kan vragen, of de spreker deze usurpatie ook dan nog zou geduld hebben, als hij begonnen was met ‘een van die componisten’. En misschien zelfs, of wij met usurpatie zullen betitelen een overwinning van de ziel op de dwang van de grammatica. Maar dit reikt te ver voor een incidentele beschouwing.
Nijmegen, jan. 1959. L.C. Michels. |
|