De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Kloos' opdracht aan PlatenIn zijn Oorsprongen van de Renaissance der litteratuur in Nederland bestrijdt Gerben Colmjon Kloos' biograaf De Raaf, als zou deze een onjuiste reden hebben opgegeven voor het niet laten herdrukken, door de dichter, van het sonnet ‘An Platen’ in Verzen I. Volgens hem had Kloos niet zozeer bezwaar tegen het ‘sentimenteele’ van de vierde regel van het eerste kwatrijn, als wel tegen het feit dat hier van een voorloper sprake zou zijn, terwijl hij toch waande als dichter uit het niet te zijn voortgekomenGa naar voetnoot1). Ik geloof dat in dezen De Raaf gelijk had - alleen heeft hij m.i. het woord ‘sentimenteel’ verkeerd opgevat (‘dat sentimenteele was voor een dichterlijk jong mensch uit die tijd zoo natuurlijk’)Ga naar voetnoot2). Kloos moet nl. in de bewuste opdracht in sonnetvorm een al te openhartig getuigenis hebben gezien aan het adres van een dichter wiens neiging tot jonge mannen bekend was en waarmee met name door Heine de spot werd gedreven. Men dient zich in dit verband af te vragen of Kloos de passage uit Heine's werken die aan Graaf Platen gewijd is gekend kan hebben, toen hij ‘An Platen’ schreef. Vast staat dat hij al vroeg in Heine thuis was, maar daarom is het niet zeker of hij een bepaald werk van hem al op jeugdige leeftijd geezen heeft. Wat nu met name de Reisebilder betreft en daarvan speciaal het onderdeel getiteld ‘Italien’, blijkt dat Vosmaer met deze lectuur vertrouwd was. Ja, hij heeft een plaats aangehaald uit het hoofdstuk ‘Die Stadt Lucca’ - volgend op ‘Die Bader von Lucca’ - dat de bewuste persiflage op de Duitse dichter bevat (‘Gegen den Mann kann ich nicht schreiben’)Ga naar voetnoot3). Dat was nota bene in een brief aan Kloos zelfGa naar voetnoot4). En in het algemeen noemt hij Heine in de Spectator meermalen met lof als een der geestigste en brillantste auteurs die hij kentGa naar voetnoot5). Hij kan dus best zijn jeugdige vriend op deze scherpe uitspraak gewezen hebben, die zoals men zal zien nog nader werd uitgewerkt. Gesteld dat deze veronderstelling juist is, dan kunnen wij in dit verband het volgende oordeel over Platen onder de loupe nemen dat uitgesproken werd bij een denkbeeldig debat waarbij Heine in de persoon van Hyazinth een markies bestrijdt die met de dichter dweeptGa naar voetnoot6). Deze laatste merkt onder meer het volgende op: Das ist eben das Schöne an diesem Dichter, dasz er nur für Männer glüht, in warmer Freundschaft; er gibt uns den Vorzug vor dem weiblichen Geschlechte, und schon für diese Ehre sollten wir ihm dankbar sein. Er ist darin gröszer als alle andern Dichter, er schmeichelt nicht dem gewöhnlichen Geschmack des groszen Haufens, er heilt uns von unserer Passion fur die Weiber, die uns soviel Unglück zuzieht.... Ter illustratie geeft de markies het volgende citaat uit Platen ten beste: | |
[pagina 156]
| |
Nicht Mädchenlaunen störten deinen Schlummer,
Doch stets um Freundschaft sehn wir warm dich ringen.
Dein Freund errettet dich aus Weiberschlingen,
Und deine Schönheit ist dein Ruhm und Kummer...
Uit de apologie ontspint zich een formeel debat waarin Platen's paladijn nog deze verzen van de dichter declameert, waarbij diens homosexuele tendens nog duidelijker aan het licht treedt. Der Hoffnung Schaumgebäude bricht zusammen
Wir mühn uns, ach! und kommen nicht zusammen;
Mein Name klingt aus deinem Mund melodisch,
Doch reihst du selten dies Gedicht zusammen;
Wie Sonn' und Mond uns stets getrennt zu halten,
Verschwören Sitte sich und Pflicht zusammen,
Lasz Haupt an Haupt uns lehnen, denn es taugen
Dein dunkles Haar, mein hell Gesicht zusammen.
Doch ach! ich träume, denn du ziehst von hinnen,
Eh' noch das Glück uns brachte dicht zusammen!
Die Seelen blüten, da getrennt die Leiber,
O wären's Blumen, die man flicht zusammen!
In dit licht gezien wordt Kloos' opdracht aan de geliefde leermeester voor de lezer een open boek: Du weiszt wie sehr Dich meine Klagen riefen,
Du konntest oft, von jenen lichten Auen,
Mein Leid, Verklärter, meine Liebe schauen,
Und wie vor Thränen meine Wangen triefen:
Du zeigtest mir in deinen Seelentiefen
Die Macht des ewigen Geschicks, des schlauen,
Und im Gemüthe mir begann's zu grauen,
Wie viele litten und schon lange schliefen: -
An Dir, an Dir hab' ich mich aufgerungen
Bis in der Seelen höchsten, hellsten Himmel,
Wo Melodie erblüht aus bittren Wehen:
So lass du nicht, was betend ich gesungen,
Verlornes Herz in diesem Erdgewimmel,
Vor deinen Füssen völlig nicht vergehen.
Zo wordt zelfs de fout in het tweede tercet verklaard, waarachter Colmjon een sic! plaatsteGa naar voetnoot1). In plaats van het eerste ‘nicht’ had Kloos zeer waarschijnlijk eerst ‘mich’ willen schrijven, maar achteraf vond hij dit persoonlijk voornaamwoord te... persoonlijk en verving het door een ‘neutraler’ uitdrukking, waardoor evenwel de logica in het gedrang kwam...
D.A. de Graaf. |
|