duidelijk, en dit kan door allerlei experimenten bevestigd worden, dat in het eerste geval de eigenschap ‘vlijtig’ op het meisje, in het laatste op haar werk betrokken moet worden. Wat de vorm-eigenschappen van de woordgroep betreft vermeld ik hier slechts iets van het woordgroepaccent. Helaas is de klankvorm van woordgroepen en typen van woordgroepen wel het meest verwaarloosde deel van de taalbeschrijving; het woordgroepaccent is daarvan slechts één aspect, dat echter voor de onderscheiding van de bedoelde typen van woordgroep, dus ook voor de onderscheiding van koppelwerkwoord en zelfstandig werkwoord, van biezonder belang is.
Het woordgroepaccent nu ligt in de groep koppelwerkwoord-complement op het complement, in de groep zelfstandig werkwoord-bijwoord op het laatste woord, onverschillig of dit het werkwoord dan wel het bijwoord is.
Dit kriterium helpt ons natuurlijk niet wanneer complement en bijwoord beide achter het werkwoord staan, zoals in het meisje is vlijtig en het meisje werkt vlijtig, maar wel wanneer dit niet het geval is, zoals in als het meisje vlijtig werkt en als het meisje vlijtig is. (Men moet natuurlijk groepsaccent niet verwarren met toonhoogte-nadruk, zoals in als het meisje vlijtig is en als het meisje vlijtig werkt.)
Er is nog een ander kriterium, nl. de woordvolgorde in complexe groepen, hier in de groep koppelwerkwoord-complement-bijwoord. Dan gaat nl. normaal het bijwoord aan het complement vooraf: hij is lang ziek geweest. Wanneer een tuinman het heeft over peulen die inkrimpen wanneer ze rijp worden kan hij zeggen: Ze zijn dit jaar lang lang gebleven, en dan weet iedereen wel (door introspectie!) welk woord lang bijwoord en welk complement van gebleven is. Overigens zal men zeggen de peulen zijn lang gebleven, maar de gasten zijn lang gebleven.
Verder staan met koppelwerkwoorden in dit opzicht op één lijn passieve vormen van zelfstandige werkwoorden met een bepaling die op de agens, c.q. de door het onderwerp genoemde persoon of zaak betrokken moet worden, b.v. achten en noemen met een bijvoeglijk naamwoord. Men vergelijke hij wordt biezonder geacht (aequivalent van een koppelwerkwoord) met hij wordt biezonder geacht (zelfstandig werkwoord). Ook hij wordt duidelijk genoemd met hij wordt duidelijk genoemd. Een van deze voorbeelden is door mij met een kleine wijziging overgenomen uit een interessant, ofschoon ietwat verouderd, artikel van Maria A.F. Ostendorf in de Nieuwe Taalgids 1953, p. 280. Ook Van Wijk in zijn grammatica geeft aardige voorbeelden van wat hij noemt ‘klemtoon’ als kriterium van koppelwerkwoorden, misschien ook Overdiep. Geen van deze auteurs heeft zich echter gerealiseerd dat we hier in wezen met de plaats van het woordgroepaccent als kenmerk van verschillende typen van woordgroep te doen hebben.
Ik spreek hier nu maar niet over de omissie-test, die leert dat men in het meisje is vlijtig het woord vlijtig niet kan weglaten zonder dat is een andere betekenis krijgt, maar dat men in het meisje werkt vlijtig het woord vlijtig kan weglaten zonder dat werkt van betekenis verandert.
In ieder geval moge een en ander illustreren dat aan een nieuwe grammatica die ook dit soort dingen onderzoekt en ook dit soort onderzoekingsmethoden toepast, behoefte bestaat.
A.W. de Groot.