De luie Evert.
L. Peeters, die in de lopende jaargang van De Nieuwe Taalgids (blz. 221 e.v.) de moeite heeft genomen mijn verklaringspoging van de zegswijze ‘Hü heeft luie Evert op de rug’ (N.Tg. 50, 1957, blz. 167 e.v.) met een overvloed van materiaal te steunen en uit te bouwen, heeft - evenals ik-helaas geen kennis genomen van wat wijlen H.L. Bezoen eerst in Saxo-Frisia 2 (1940), blz. 39 e.v. en daarna in zijn Land en volk van Twente (Assen 1948) blz. 91 e.v. over ‘De luie Evert’ te boek heeft gesteld. Gaarne zou ik deze omissie bij deze willen herstellen en wel om twee redenen. Ten eerste om nog eens opzettelijk de aandacht te vestigen op het werk van een verdienstelijk Neerlandicus, die ons te vroeg is ontvallen en, als de tekenen niet bedriegen, nu ook al te snel schijnt te worden vergeten. Want Peeters en ondergetekende zijn niet de enigen, die in de laatste jaren aan Bezoen voorbijgingen. Zo mist men bijvoorbeeld ook in het overigens conscientieuze en verdienstelijke proefschrift van Dr. A.P.J. Brouwers over De Vlasserij in het Nederlands van de eerste helft der Twintigste Eeuw (Nijmegen 1957) in de lijst van geraadpleegde werken een verwijzing naar Bezoen's ‘Van Vlas tot Linnen’ (Taal en Volk van Twente blz. 97 e.v.).
Ten andere lijkt me een herinnering aan Bezoen's artikel nuttig voor een eventuele latere onderzoeker. Hij vindt hier nieuwe, van elders niet bekende of (nog) niet geboekstaafde gegevens, bijv. Evert als (taboe?) naam voor de zon en-wat mij persoonlijk nogal trof, omdat het steun geeft aan de gelijkstelling van ever en Evert - de Veluwse variant van de zegswijze ‘den iever plaagt hem’.
J.J. Mak.