Een gewag van Tesselschade bij Jan Vos.
Het mag bekend heten dat Worp het verschijnen van zijn documentaire boek over Tesselschade niet heeft mogen beleven. De titel waaronder het bekendheid heeft verworven: Een onwaerdeerlycke Vrouw, alsmede de indeling in de hoofdstukken met hun karakteristieke opschriften zijn niet van hem maar van Sterck (zie bl. X). Blijkbaar heeft hij ook de omvang die het boek ging krijgen niet meer overzien, immers in het voorbericht noemde hij het een ‘boekje’, een ‘werkje’.
In Worp-Sterck dan zijn twee gedichten van Jan Vos opgenomen, het eerste beginnend met de regel: ‘Op, beroemde Tesselschaade’, geschreven ‘op 't Huis te Muide’ in 1644, het tweede een lijkdicht. In de tekst van dit laatste verbetere men geschreven in gesneên (vs. 115), en stichtig ongeval in schichtig ongeval (vs. 154). Zonder twijfel is aan Worp, die immers aan Jan Vos zijn proefschrift had gewijd, nog een andere vermelding van Tesselschade in diens poëzie bekend geweest. Hij heeft echter geen aanleiding gevonden, of er niet aan gedacht, ook deze nog in zijn verzameling op te nemen. Maar het is toch wel opvallend, dat hij er ook niet van spreekt op bl. XIV van zijn inleiding, waar hij enkele vermeldingen noemt, dagtekenend van na Tessels dood. Daarom lijkt het niet overbodig de passage in herinnering te brengen die verscholen zit in een uitvoerig gedicht, Kommerrust geheten en geschreven ter verheerlijking van de gelijknamige hofstede toebehorend aan Mr, Jan Uitenboogaardt (uitg. 1726, dl. I, bl. 209-236). Sprekend over ‘D' Alteelende Natuur’ zegt Vos (bl. 229):
De Winter is hierop naar 't strenge Noordt geweeken:
Maar zy is met haar koets in KOMMERRUST gestreeken:
In 't daalen wierdt zy van een nachtegaal ontmoet,
Die, toen vrouw Tesselscha, aan d'Amsterdamsche vloedt,
De geest gaf, uit haar keel naar Muiden is gevloogen,
Om in de boomen, die zich om het Slot vertoogen,
Te zingen dat het klonk, tot lof van d'oude Hooft,
Die lang gestorven was: maar nooit door 't graf verdooft.
De wijsheid laat zich in geen diepe grafsteê dwingen.
Het is mogelijk dat Jan Vos hierbij gedacht heeft aan Tesselschades Onderscheyt tusschen een wilde en een tamme zangster, met de bekende aanhef: ‘Prijst vry den Nachtegael’. Vgl. Molkenboer in De Beiaard van oktober 1919. Maar ook zonder dat lag de vergelijking voor de hand.
L.C. Michels.