De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Spaanse hulp bij Nederlandse moeilijkheden II.‘Eik weet, waar 't Almensch kerkje staat en kent’ het verhaal, dat Staring daaromheen gesponnen heeft: van de Hoofdige Boer, die, al was naast de voord in de weg een brug gelegd, toch uit misplaatste piëteit tegenover het voorgeslacht de planken vloer versmaadde en 's Zondags door de modder naar de kerk bleef baggerenGa naar voetnoot1). De dichter deelt in een noot mee, dat zijn vers het ontstaan dankte aan ‘iets wezenlijks, onder mijne ogen voorgevallen’ en verwijst naar een Engels voorbeeld, The Miry Way. Daaraan ontleende hij vorm en motto, maar hij wist niet, of het ‘eenige waarheid tot grond’ hadGa naar voetnoot1). Ondanks veel. navragen heb ik dat anonieme gedichtje niet kunnen achterhalen. Wellicht stond het in een tijdschrift of een almanak, misschien in een vriendenalbum. Ga dan maar eens zo'n speld in zo'n hooiberg zoeken! Aangezien De Hoofdige Boer deel uitmaakt van de bundel Gedichten, die in 1820 verscheen, moet het gedicht op zijn laatst uit dat jaar, vermoedelijk ouder zijnGa naar voetnoot3). De Heer Mr. A. Staring van den Wildenborch, achterkleinzoon van de dichter, was zo vriendelijk mij op mijn navraag te berichten, dat in diens album amicorum, dat bijdragen uit zijn Harderwijkse en Göttingse studententijd bevat, geen Engels gedichtje voorkomt. Volgens zijn nakomeling bezat Staring vrij veel Engelse literatuur en ook enige Engelse verzamelwerken van gedichten, veelal tijdens zijn jeugd in Duitsland uitgegeven en misschien te Göttingen gekocht, toen hij Engels wilde leren. Zijn bibliotheek bevatte vier dergelijke bloemlezingen van vóór 1820Ga naar voetnoot4). Bij geheel andere lectuur troffen mij twee plaatsen, die overeenkomst vertonen met Staring's beschrijving van de situatie, hoe de brug ‘naast die voord geleid’ was en de voord ‘de brug bezijden’ lag. In het werkje van de Spaanse moralist fray Antonio de Guevara († 1540), Het Uurwerk van Vorsten, leest men de bespiegeling, dat wij mensen, al kunnen wij over de brug gaan, toch een omweg maken door de voordGa naar voetnoot5). Het is figuurlijk bedoeld: hoe wij altijd tot het mindere afzakken en het slechte verkiezen, in de trant van Medea's woord bij OvidiusGa naar voetnoot6). Al tekent Staring werkelijkheid, toch blijft de vrijwel woordelijke overeenstemming met Guevara's beeld opvallend. Kan Staring zich daardoor hebben laten bïnvloeden? Wel zal zijn kennis van het Spaans, zo hij die al heeft bijgehouden, volgens zijn nakomeling niet heel diep gegaan zijn, enige notie ervan moet hij wel bezeten hebben. In de tweede brief aan een vriend in het Munsterse citeert hij de zeventiende-eeuwse dichter Quevedo, en al lijkt de vertaling, die hij daarbij geeft, voor verbetering vatbaar, hij ver- 2) Staring, ed. Beets, 382; ed. De Vries, 433. | |
[pagina 82]
| |
staat de tekst welGa naar eind1). Men zou zo zeggen: als hij Quevedo kon lezen, moet zijn Spaans toch voldoende geweest zijn om de gemaniereerde stijl van Guevara, die beladen met precieuze woorden en woordspelingen aan Staring's eigen kunst in de verte verwant lijkt, te savoureren. Bovendien was Guevara's Reloj al in 1562 en in 1586 in het Nederlands overgezet. Vooral de laatste vertaling, van Cornelis van Beresteyn, is verbreid geweestGa naar eind2) en daaraan kan Staring steun gehad hebbenGa naar eind3). In het vaderland van Guevara en Quevedo was de parabel van de brug en de voord al veel eerder onder woorden gebracht. Men vindt het reeds in de Disciplina Clericalis van Petrus AlfonsiGa naar eind4). Deze, oorspronkelijk rabbi Mozes Sephardi geheten, ging als Joodse lijfarts van koning Alfonso I van Aragon, die als zijn dooppeet en naamgever optrad, in 1106 tot het Christendom over. Een paar jaar later schreef hij zijn Latijnse novellenbundel, waarin hij Oosterse verhalen gebruikte om de Christelijke moraal te demonstreren. Symbolisch stelde hij de door- en de overgang van een rivier elkaar tegenover. Een oude man licht op hun navraag reizigers in, dat de weg door de voord twee mijlen korter is, maar die over de brug brengt vlugger tot het doel. Het deel van het reisgezelschap, dat in overijling door de voord wil trekken, wordt opgehouden met verlies aan mensenlevens, paarden en bagage. Maar wie met de oude man over de brug gaat, komt zonder moeite of oponthoud waar hij wezen wil. De Christelijke moraal is, dat een lange weg naar de hemel te verkiezen valt boven een korte naar de hel. Men zal de beide Spanjaarden de eer moeten laten, dat zij, de een drie, de ander zeven eeuwen vroeger, een diepere zin aan hun verhalen wisten te geven dan Staring, die alleen een heel knap verteld, vermakelijk tafereel uit het dagelijkse leven biedt. En dan te denken, dat de zoon van de Aufklärung vermoedelijk op de ‘donkere Middeleeuwen’ neergezien heeft! Zijn zeker oprecht geloof was te protestants gekleurd dan dat hij het Christendom van de Middeleeuwen waarderen konGa naar eind5).
D.Th. Enklaar. |
|