De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Aankondigingen en mededelingenNieuw reglement examens middelbare akten.Aan het reglement voor de middelbare examens, indertijd in deze rubriek aangekondigd (L, 55), is geen lang leven beschoren geweest. Het is binnen de twee jaar vervangen door een nieuw, vastgesteld bij K.B. van 15 september 1958 (Staatsblad 452). Men zal nu het leraarschap langs drie wegen kunnen bereiken: 1. via de ‘gewone’ middelbare examens; 2. via universitair-middelbare of middelbaar-universitaire examens; 3. via de ‘gewone’ universitaire examens. Het was altijd al moeilijk, aan een gestudeerd Europeaan duidelijk te maken, hoe in Nederland de studie van de aanstaande docenten bij het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs is ingericht; voortaan zal het nog moeilijker zijn. | |
Vlees, Bloed en Been.Zo luidt de titel van de dissertatie waarop Mevr. R.B. ten Cate-Silfwerbrand, Zweedse van geboorte, op 26 september 1958 de nederlandse doctorstitel heeft behaald aan de universiteit te Utrecht. Het boek herinnert met zijn vele ‘wortels’ en stervormen aan een oudere periode van de vergelijkende indogermaanse taalwetenschap, toen het etymologiseren - aantrekkelijk enerzijds doordat het een ‘exacte’ kant heeft wegens de vaste klankcorrespondenties waarmee wordt gewerkt, anderzijds doordat het ruimte laat voor combinerend vernuft - intensief werd bedreven. Sedert ongeveer 1920 is de belangstelling ervoor sterk verminderd (afgezien van de studie van namen, die juist in de latere decennia ruime en nieuwe stof hebben geleverd voor etymologische werkzaamheid), omdat vrijwel de hele woordenschat van de indogermaanse talen rondom was bekeken, en weinig nieuws en overtuigends meer was te vinden. Mevrouw Ten Cate ziet in dat verflauwen van de belangstelling een zeker defaitisme, en heeft de germaanse woorden vlees (met het scandinavische synoniem oudnoords kjöt enz.), bloed en been volgens een nieuwe, en wel ‘synoniemvergelijkende’ methode aangevat. Het ligt buiten het bestek van ons tijdschrift, op haar betoog nader in te gaan. Wie er in het kort kennis van wil nemen, kan dat doen aan de hand van een samenvatting in het Duits of het Engels, onderscheidenlijk 18 en 15 bladzijden groot. Hier zij alleen vermeld dat Mevr. Ten Cate voor het germaanse woord been ontlening aan het Keltisch aannemelijk acht. Het boek is uitgegeven bij Van Gorcum & Comp. N.V., Assen. Het telt XVIII en 253 bladzijden, waarvan 20 bibliografie en 14 woordregister; bovendien bevat het buiten de tekst zeven duidelijke tabellarische overzichten van het behandelde woordmateriaal. De prijs is f 12.50 ingenaaid. | |
Taalbeschrijving en taalwaardering.Onder de titel die hierboven staat, is als nummer 8 in de reeks Tilliburgis, publikaties van de Katholieke Leergangen, verschenen een brochure van Prof. Dr. C.F.P. Stutterheim. Het zal wel de gedrukte vorm zijn van een voordracht voor de Leergangen. De hoofdstrekking ervan is ongeveer deze - het is soms moeilijk, in Stutterheims publikaties, altijd onderhoudend en erudiet, maar vaak ietwat speels relativerend, de eigenlijke ‘strekking’ aan te wijzen -, dat men aan descriptieve grammatica niet kan doen zonder tevens in zekere mate normatief te werk te gaan. | |
[pagina 54]
| |
De uitgever is Malmberg, 's-Hertogenbosch; de prijs f 1.90; de omvang 16 bladzijden. | |
Uit het orthografisch laboratorium.Nu de NTg. aan het spelling-experiment van Fr. Rombouts een heel artikel heeft gewijd (LI, 11 vlgg.), kan de opbouwende - en uitbouwende - kritiek op het stelsel-Rombouts van Dr. Antoon Seeldraeyers S.J., gepubliceerd in het laatste novembernummer van Wetenschappelijke Tijdingen, niet met een korte vermelding in de tijdschriftenrubriek worden afgedaan. De voornaamste amendementen van Dr. Seeldraeyers op de voorstellen-Rombouts zijn: 1. de letter e alleen voor de sjwa; 2. een nieuwe letter ε (epsilon) voor de overige waarden die de e totnogtoe heeft; 3. verdubbeling van die ε als totnogtoe voor de a geldt, b.v. pεεr, maar zε (zee), meervoud zεen (: aldus in het betoog; volgens onderstaande proeve zεe); 4. vereenvoudiging van ch tot c. Hier volgt een stuk tekst, zoals Dr. Seeldraeyers het geeft, eerst volgens de spelling-Rombouts, dan volgens het stelsel van de auteur zelf. Fouten erin zijn tussen () verbeterd, en gevallen waar twijfel kan bestaan, zijn op dezelfde wijze met een vraagteken aangegeven. Rombouts:
Vlaanderen volge de ortografise evolusi van het (et) Noorden aandachtech, lope echter ni (niet) vooruit, maar wachte tot et Noorden een ('n?) bruikbaardere schrijfwijze invoert. Een fijt ('n Fijt?) blijft toch noch steets et Nederlants gebiet et onloochenbare overwicht van et Noorden.
Seeldraeyers:
Vlaandere volge de ortografise εvolusi van et Noorde aandactec, lope εcter ni vooruit, maar wacte tot et Noorde en bruikbaardere schrijfwijze invoert. 'n Fijt (beter: En fijt) blijft toc noc stεεts: binne et Nεderlants gebiet et onlocenbare overwict van et Noorde.
Over de bastaardwoorden is Pater Seeldraeyers heel summier. Vermelding verdient, dat hij als Vlaming op een correcte uitspraak van de franse oi prijs stelt, en deswege het twalet van Rombouts niet kan waarderen; hij stelt voor, bij het oude toilet te blijven. | |
Sociaalrechtelijk Woordenboek van Benelux.Er bestaat een Commissie voor Sociale Vraagstukken der Nederlands-Belgisch-Luxemburgse Douane-Unie. Daarvan vormt een onderdeel de Subcommissie voor Eenmaking van de Terminologie inzake Sociaal Recht. Deze subcommissie, geïnstalleerd in april 1952, heeft in juli 1957 haar werkzaamheden beëindigd, en het resultaat ervan is neergelegd in een Sociaalrechtelijk Woordenboek, dat als ondertitel voert Verklaring en eenmaking van termen, voorkomende in het sociaal recht van het Nederlandse taalgebied. Het boek maakt op de leek de indruk van alleszins doordacht en verantwoord te zijn. Het telt 267 bladzijden, en is uitgegeven door het Secretariaat-Generaal van de Benelux; Brussel, 1958. | |
Overijssel 1959.Wij ontvingen de dertiende jaargang (1959) van Overijssel, jaarboek voor cultuur en historie, uitgegeven bij de Erven J.J. Tijl N.V., Zwolle (138 bladzijden in groot octavo; prijs gebonden f 9.50). Het mooi uitgevoerde boek bevat bijdragen op verschillend terrein. We noemen daarvan twee: een beschouwing van J. Vos over het oeuvre van Amoene van Haersolte (1890-1952) onder de | |
[pagina 55]
| |
titel Romantische quintessens van Overijssel's verleden, gevolgd door een kort verhaal van deze schrijfster, Het Vrouwenhuis - Derde bezoek; een vertelling in twents dialect 't Moeseggelken van K. Jassies. | |
‘Spieghel Historiael’.Van de Spieghel Historiael (, het orgaan) van de Bond van Gentse Germanisten, totnogtoe meestal in gecyclostyleerde vorm verspreid, is op 1 december 1958 de eerste aflevering verschenen van een nieuwe reeks, nu gedrukt. In die vorm hoopt de Bond te kunnen voortgaan, met vier afleveringen per jaar. De periodiek zal, behalve artikels, bevatten: een rubriek ‘In den Spieghel’, houdende nieuws over de leden, tot huwelijks- en geboorteberichten toe, en een rubriek ‘Uit het Werk van Gentse Germanisten’. In de eerste aflevering, 16 bladzijden groot, komen o.a. artikels voor van A. Devolder over Fonologie: beknopte geschiedenis van een nog jonge richting in de taalwetenschap en van Frans Dambre over de weinig bekende dichter Theoderick van Liefvelt, omstreeks 1555 te Brussel geboren. Redactie en secretariaat: R. Haeserijn, Weldadigheidsstraat 34, Sint Amandsberg. Prijs per aflevering fr. 15, per jaargang fr. 50. C.B.v.H. | |
Van Holst tot heden.Als nr. 368 van de Prisma-boeken (Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen) stelden C.J. Kelk en Bert Voeten een bloemlezing uit de moderne Nederlandse poëzie samen, onder de titel Nederlandse poëzie van de 20ste eeuw (Van Holst tot heden). De bundel is chronologisch ingericht naar de geboortejaren der dichters, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt ‘tussen in Noorden Zuid-Nederland geborenen, want de poëzie in onze taal is ondeelbaar één’. Bij hun keuze uit het werk van deze dichters hebben de samenstellers zich laten leiden door ‘een voorkeur... voor verzen, die een zekere aandacht voor de mens in zijn huidige situatie aan de dag leggen’. Op deze basis is een interessante en boeiende bloemlezing ontstaan, die ook voor studerenden in de letteren een oriënterende waarde kan hebben. - Een enkele opmerking: opvallend is de minieme plaats die aan verzen van confessioneel-religieuze aard werd ingeruimd; ook bij de keuze uit het werk van confessioneel-gelovige dichters werden deze blijkbaar zoveel mogelijk vermeden. Rekenen de samenstellers dit aspect niet meer tot de problematiek van ‘de mens in zijn huidige situatie’? | |
‘Nederlands muziekleven in de Middeleeuwen’.Op 27 oktober 1958 aanvaardde Mevrouw Dr. H. Wagenaar-Nolthenius met een rede over bovengenoemd onderwerp (uitgave: Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen 1958) het ambt van buitengewoon hoogleraar in de muziekgeschiedenis van Oudheid en Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Deze rede is ook voor Neerlandici van betekenis, doordat de gegevens voor de ‘enkele aspecten en vraagstukken van het middeleeuwse muziekleven in Nederland’, welke aan de orde worden gesteld, grotendeels aan de middelnederlandse literatuur zijn ontleend. | |
Zuidafrikaanse literatuurstudie.Onder de titel Oordeel en Vooroordeel; Letterkundige opstelle en kritiek | |
[pagina 56]
| |
heeft de bekende Zuidafrikaanse criticus A.P. Grové ruim dertig langere of kortere studies en besprekingen bijeengebracht, waarmee hij van 1950 tot 1958 - zowel in tijdschriften als voor de microfoon - de ontwikkeling van de Zuidafrikaanse letterkunde kritisch heeft begeleid (Nasionale Boekhandel Bpk., Kaapstad-Bloemfontein-Johannesburg 1958; 163 blzz., Z.A. £ 0.15.6). - De bundel opent zinvol met een samenvattende beschouwing over Vyf-en-twintig jaar Afrikaanse literatuur, geschreven naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de F.A.K. (Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge) en waarin Grové ‘probeer vasstel watter winste die afgelope kwarteeu gebring het en watter “rigting” daar in ons literatuur te bespeure is’. Vervolgens wordt in drie afdelingen uitvoeriger op bepaalde figuren, bundels en problemen ingegaan. De eerste afdeling is gewijd aan oudere auteurs: Jochem van Bruggen, Van Melle, Langenhoven, Toon van den Heever en Totius. In de tweede komen de jongeren aan de orde, waarbij uiteraard in de eerste plaats aandacht wordt besteed aan het werk van Van Wyk Louw en Opperman, maar ook bundels van C.M. van den Heever, Uys Krige, Elisabeth Eybers, Ernst van Heerden, S.J. Pretorius, Ina Rousseau en Eitemal met meerdere of mindere uitvoerigheid worden besproken. Een afzonderlijke studie houdt zich bezig met Twee proefskrifte, namelijk Opperman's Digters van dertig en T.T. Cloete's Trekkerswee en Joernaal van Jorik. De derde afdeling tenslotte brengt studies van meer theoretische aard betreffende een aantal literair-poëtische problemen, steeds echter met bepaalde bundels of verzen als uitgangspunt; ik noem daarvan Epiek, liriek of dramatiek? en Enkele gedagtes oor die tydsverloop in die poësie van Opperman. - Grové is een criticus die hoge eisen stelt en er steeds op uit blijkt tot de kern van het behandelde werk door te dringen. Ook waar men niet geheel met hem meegaat, blijft zijn betoog daarom altijd de moeite van het volgen en overwegen ten volle waard. Ieder die de nieuwere Zuidafrikaanse literatuur bestudeert, zal er dan ook goed aan doen dit boek niet te verwaarlozen. De confrontatie van eigen inzichten en conclusies met die van Grové zal ongetwijfeld stimulerend en verrijkend blijken te zijn. | |
Omgewerkte uitgave van de ‘Historische Schets’ van De VooysGa naar voetnoot1).De 25ste druk van De Vooys' overbekende Historische Schets van de Nederlandse letterkunde is tevens de eerste, die niet meer door de auteur zelf kon worden verzorgd. En het ligt voor de hand, dat deze taak werd overgenomen door Stuiveling, die reeds twintig jaar lang bij de opeenvolgende herdrukken De Vooys' medewerker was geweest. Stuiveling is er daarbij van uitgegaan, dat een ingrijpende omwerking de voorkeur verdiende boven een vrijwel ongewijzigde herdruk. In zijn Voorbericht merkt hij daaromtrent op: Meermalen in de laatste jaren heb ik met mijn oude vriend en collega de veranderingen besproken die ik voor wenselijk hield. Hij betwistte ze niet, hij gaf mij volmacht voor de toekomst, maar hij wilde toch, zo lang hij nog leefde, het boekje laten zoals het was. Gebruik makende van die volmacht, heb ik nu de tekst niet enkel bijgewerkt maar van het begin af herzien, om aldus ook de nieuwste inzichten tot hun recht te doen komen in deze eenvoudige schets. De kenmerkende opzet (beknopte behandeling van de oudere perioden en toenemende uitvoerigheid voor de nieuwere en vooral voor de eigen tijd) bleef gehandhaafd. De voornaamste verandering is, dat de scheiding tussen de Noord- en de Zuidnederlandse letterkunde werd opgeheven. Verder werden | |
[pagina 57]
| |
‘volgorde, samenhang en formulering van bladzijde tot bladzijde gewijzigd’, terwijl ‘de omvangrijke afdeling Inlichtingen en Raadgevingen grondig (is) gemoderniseerd en bekort’. Het hoofdstuk over Zuid-Afrika tenslotte werd door Stuiveling ‘met gebruikmaking van het bestaande materiaal’ herschreven. In vele opzichten is de hierboven aangeduide bewerking de ‘Schets’ inderdaad ten goede gekomen. Op sommige punten hadden wij Stuiveling echter graag wat minder radicaal gezien. Zo doet de samenvoeging van de Noorden de Zuidnederlandse letteren meermalen afbreuk aan de samenhang en de overzichtelijkheid; men kan zich trouwens afvragen of het wel juist is, ook voor de 17de tot en met de 19de eeuw van een zo volstrekte eenheid uit te gaan. Het overzicht van de Zuidafrikaanse literatuur zou bij medewerking vanuit Zuid-Afrika op bepaalde punten - b.v. de betekenis van Eugène Marais, de groep van de ‘Dertigers’ (waartoe C.M. van den Heever hier niet gerekend wordt), de onderscheiding tussen ‘Dertigers’ en ‘Veertigers’ - ongetwijfeld aan duidelijkheid en precisie hebben gewonnen. Modernisering van de Inlichtingen en Raadgevingen was inderdaad wenselijk, maar wij betreuren de drastische inkorting die ons ook de vrijwel volledige vermelding van de meest recente artikelen doet missen, waardoor elke nieuwe druk van ‘De Vooys’ een actueel-bibliografische betekenis had. - In het algemeen echter verdient de wijze, waarop Stuiveling zich van zijn lang niet gemakkelijke taak heeft gekweten, stellig waardering. Behalve op één punt. Waarom werd de oorspronkelijke titel niet volledig gehandhaafd (Stuiveling laat daaruit het woord ‘historische’ wegvallen) en waarom werd niet op het titelblad (en niet enkel in verso daarvan) vermeld dat het hier de 25ste - zij het herziene en omgewerkte - druk van De Vooys' boek betreft? Zoals het nu is, wekt het titelblad al te zeer de indruk iets nieuws aan te kondigen; volkomen terecht immers zegt Stuiveling in zijn Voorbericht: Ondanks al deze verschillen is het boekje ook nu nog zó zeer de voortzetting van de vertrouwde ‘Schets’ van De Vooys, dat zijn naam op het titelblad heel wat méer is dan een welverdiende hulde: opzet, bouw en bedoeling van zijn werk immers bleven geheel intact. | |
Vragen over de Vraag.Als nr. 8 van de reeks Voordrachten en Redevoeringen Centrale Opleidingscursussen voor Middelbare Akten is de voordracht verschenen, waarmee Prof. Dr. C.B. van Haeringen op 27 september 1958 het nieuwe studiejaar van de Utrechtse Opleidingscursussen opende. De titel, Vragen over de Vraag, geeft de inhoud voortreffelijk weer; het gaat hier inderdaad om de vele ‘vragen’, waarvoor de taalkundige zich door de verschillende typen van vragen gesteld ziet. (Adres van uitgave: Adriaen-Beijerkade 13, Utrecht; 16 blzz.; prijs f 0.80). | |
Het culturele leven in Nederland van 1914-1945.In aansluiting op zijn overzicht van ‘De letteren en het cultureel klimaat’ in Nederland tussen 1885 en 1914, voor Deel XI van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, heeft J.C. Brandt Corstius thans voor Deel XII van deze zelfde Geschiedenis (Uitgeversmaatschappij W. de Haan, Utrecht 1958) Het culturele leven in Nederland gedurende de periode 1914 tot 1945 beschreven (pag. 318-346 = eerste gedeelte van Hoofdstuk XI). De waardering, waaraan ik bij de aankondiging van het vorige overzicht uiting heb gegeven (N.Tg. L, pag. 186-187), geldt onverminderd ook voor dit vervolg. Vooral het eerste | |
[pagina 58]
| |
stuk, waarin (naar verhouding) uitvoerig op karakter en betekenis van Het Getij en De Stijl wordt ingegaan, is bijzonder gelukkig uitgevallen. | |
Die Kunstenaar en die Samelewing.Onder deze titel gaf de Afrikaanse Skrywerskring de referaten uit, die werden gehouden op zijn Derde Uniale Congres, van 8-10 april 1958 te Pretoria. Wij noemen daarvan de voordracht van Dr. M.S. du Buson over ‘Die Goddelike pool in die kontrapuntiek Mens-God in die Afrikaanse Letterkunde’, en die van F.J. de Villiers over ‘Die Bantoe en die Afrikaanse boek’. | |
Die Afrikaanse Volkslied.De Amsterdammer Jan Bouws - terecht ‘een van die grootste kenners van Afrikaanse musiek in al sy vertakkinge’ genoemd - schreef onder bovenstaande titel een brochure, waarin hij een beknopt, maar duidelijk overzicht geeft van het onderzoek naar oorsprong en geschiedenis van het Afrikaanse volkslied, en van de conclusies waartoe dit heeft geleid. Zijn boekje, dat 52 bladzijden telt, is ‘uitgegee deur die F.A.K. [Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge], Posbus 8711, Johannesburg’. W A.P.S | |
De Saksenspiegel.In de voortreffelijke reeks Lunder Germanistische Forschungen, die gesticht is door Erik Rooth en thans onder leiding staat van Tage Ahldén, is als nr. 32 een editie van de Saksenspiegel opgenomen, bezorgd door Märta Asdahl Holmberg (Der Harffer Sachsenspiegel vom Jahre 1295, C.K.W. Gleerup, Lund, prijs 26 Kr.). Deze uitgave verdient hier een korte aankondiging, enerzijds omdat de Saksenspiegel ook in enkele Middelnederlandse handschriften is overgeleverd (verg. de uitgave van De Geer van Jutphaas in de 1ste reeks van O.V.R.), anderzijds omdat door mej. Holmberg bij de lokalisatie van haar (Ripuarische) tekst en de vaststelling van de verhouding tot zijn (Oostfaalse) voorbeeld alle hulpmiddelen waarover de moderne filologie beschikt op een waarlijk virtuoze wijze zijn toegepast. De uitvoerige inleiding van 89 blz. bevat allerlei bijdragen tot de historische dialectgeografie, waarbij ik in het bijzonder de behandeling van ndd. deit ‘doet’ t.o. döt wil noemen. Voor het Oostnederlands is deze beschouwing mede van belang, omdat men daar naast het gewone döt (soms dot )in het Westerwolds ook deit vindt. Men kan als nederlandist de beoefenaars van het Nederduits alleen maar benijden om de steun die zij van Skandinavische zijde ontvangen. K. Heeroma. |
|